ECLI:NL:CRVB:2017:3212

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2017
Publicatiedatum
19 september 2017
Zaaknummer
15/1619 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na beoordeling van geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag. Appellant, die eerder als servicemonteur witgoed werkte, had zich ziek gemeld vanwege lichamelijke klachten, met name aan zijn polsen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde zijn Ziektewet-uitkering, omdat hij geschikt werd geacht voor zijn arbeid. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde zijn beroepen ongegrond.

In hoger beroep voerde appellant aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat er meer beperkingen waren dan door het Uwv erkend. De Raad benoemde een deskundige, die concludeerde dat appellant op de relevante data meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De deskundige stelde vast dat appellant ongeschikt was voor zijn werkzaamheden als servicemonteur, gezien de aard van zijn klachten en de vereiste belasting in zijn werk.

De Raad oordeelde dat de bestreden besluiten van het Uwv niet op een juiste medische grondslag waren gebaseerd. De Raad vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en verklaarde de beroepen van appellant gegrond. De besluiten van het Uwv werden herroepen, en het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van appellant. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij het vaststellen van geschiktheid voor arbeid.

Uitspraak

15/1619, 15/7819 ZW
Datum uitspraak: 13 september 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van
27 januari 2015 en 20 oktober 2015, 14/8737 en 15/5414 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 15 juni 2016. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
De Raad heeft een verzekeringsarts als deskundige benoemd. Deze deskundige,
L. Greveling-Fockens, heeft op 4 april 2017 rapport uitgebracht. Het Uwv heeft in reactie hierop een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 april 2017 overgelegd.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, voorheen werkzaam als servicemonteur witgoed, heeft zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet op 26 maart 2014 ziek gemeld wegens
– met name – lichamelijke klachten, in het bijzonder vinger- en polsklachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding is aan appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Bij besluit van 27 mei 2014 heeft het Uwv het recht op ZW-uitkering van appellant met ingang van 27 mei 2014 beëindigd, omdat hij per die datum geschikt werd geacht tot het verrichten van zijn arbeid. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van
12 augustus 2014 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
1.3.
Op 17 september 2014 heeft appellant zich opnieuw ziek gemeld vanuit een werkloosheidssituatie wegens toegenomen polsklachten na een polsoperatie. Naar aanleiding van deze ziekmelding is aan appellant wederom een ZW-uitkering toegekend.
1.4.
Bij besluit van 27 maart 2015 heeft het Uwv het recht op ZW-uitkering van appellant met ingang van 30 maart 2015 beëindigd, omdat hij per die datum geschikt weer wordt geacht tot het verrichten van zijn arbeid. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van
18 juni 2015 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraken de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was. Daartoe heeft appellant onder meer aangevoerd dat eerst in het kader van zijn tweede ziekmelding informatie is opgevraagd bij plastisch chirurg G.K. Van Drunen, welke informatie niet is afgewacht; appellant is zonder eigen onderzoek wederom geschikt verklaard voor zijn arbeid. Appellant heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat er meer psychische en lichamelijke beperkingen zijn. De psychische beperkingen bestaan uit therapieresistente pijnklachten ten gevolge van pijn aan zijn hoofd. De lichamelijke beperkingen bestaan uit slijtage/artrose van zijn pols, die niet door het Uwv in de beoordeling is betrokken. In dat kader heeft appellant verwezen naar de brief van plastisch chirurg Van Drunen van
13 november 2014, waarin vermeld staat dat de uitslag van het röntgenonderzoek een ernstige radio-carpaal artrose na pseudoartrose scaphoid is. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant voorts verwezen naar de brief van plastisch chirurg Van Drunen van
21 mei 2015, waarin de chirurg schrijft dat gezien het röntgenbeeld het reëel is dat appellant klaagt over pijnklachten tijdens zware handwerkzaamheden. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat door de rechtbank ten onrechte geen deskundige is ingeschakeld.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraken.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraken.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt ten zien aanzien van een verzekerde, die zich als werkloze werknemer heeft ziek gemeld en derhalve geen werkgever heeft, onder zijn arbeid verstaan de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever doorgaans kenmerkend voor die arbeid zijn. In dit geval is dat het werk van servicemonteur witgoed.
4.2.
Er is geen aanleiding te oordelen dat het medisch onderzoek van het Uwv niet zorgvuldig is geweest.
4.3.
In haar rapport van 4 april 2017 heeft de door de Raad benoemde deskundige – onder meer – geconcludeerd dat op beide data in geding, 27 mei 2014 en 30 maart 2015, sprake was van meer beperkingen dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen. Op
27 mei 2014 was er naast artrose van de rechterpols en een pseudoartrose van het scaphoid (handwortelbeentje) sprake van een mallet finger aan de vierde vinger van de rechterhand waarvoor appellant een vingerspalk droeg. Op 30 maart 2015 was er sprake van status na operatie rechterpols op 17 september 2014, en van forse artrose van de pols. Appellant droeg een brace om de rechterpols, de mallet finger was genezen en gaf geen beperkingen meer. Ten aanzien van de belastbaarheid op 27 mei 2014 is de beperking van de vierde vinger van de rechterhand onvoldoende meegewogen en ook de artrose van het polsgewricht die toen ook al aanwezig moet zijn geweest. Dit geeft beperkingen ten aanzien van zware hand-/polsbelasting van de rechter dominante hand zoals schroefbewegingen maken met forse kracht, zwaar duwen of trekken, tillen of dragen, en knijpen/grijpen met forse kracht. Ten aanzien van de belastbaarheid op 30 maart 2015 gelden dezelfde beperkingen, waarbij de beweeglijkheid van de pols enigszins meer beperkt is dan op 27 mei 2014 vanwege het dragen van de voorgeschreven brace in verband met de forse artrose van de rechter pols. Op beide data was appellant naar de mening van de deskundige ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid als servicemonteur witgoed, omdat de belastbaarheid door de belasting in het werk zoals onder andere zwaar tillen en dragen, duwen en trekken en schroefbewegingen maken met forse kracht, overschreden werd.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 20 april 2017 geconcludeerd dat de wijze waarop de deskundige tot haar weging kwam inzichtelijk en compleet is en dat zij de feiten die het Uwv voor ogen stonden niet heeft overgeslagen. Ook de medische wegingen van het Uwv waren correct, en die wegingen staan nu naast elkaar.
4.5.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport van Greveling-Fockens geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. De deskundige heeft appellant zelf onderzocht, alle beschikbare gegevens van de behandelaars van appellant zijn in de beoordeling betrokken en het rapport is inzichtelijk en consistent. De deskundige komt in haar rapport tot de conclusie dat er op beide data in geding, gelet op appellants vinger- en polsklachten, sprake was van meer beperkingen dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen waardoor zij appellant niet in staat acht zijn werkzaamheden als servicemonteur witgoed uit te voeren.
4.6.
Uit het hetgeen onder 4.2 tot en met 4.5 is overwogen, vloeit voort dat de bestreden besluiten niet zijn gebaseerd op een juiste medische grondslag en dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraken, waarbij de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond zijn verklaard, kunnen geen stand houden. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal de Raad de beroepen gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen. De Raad zal zelf in de zaak voorzien door de besluiten van 27 mei 2014 en 27 maart 2015 te herroepen.
4.7.
Hetgeen appellant over zijn psychische klachten heeft aangevoerd behoeft, gelet op hetgeen onder 4.6 is overwogen, geen bespreking meer.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. De kosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn de reiskosten die appellant heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting van de rechtbank (2 x € 11,64), het bezoeken van de door de Raad ingeschakelde deskundige (€ 49,28) en het bijwonen van de zitting van de Raad (€ 20,92). Voor vergoeding van de door appellant ingeschakelde bedrijfsarts Dhoenmoen van Euforius bestaat geen aanleiding, nu deze kosten niet zijn gemaakt in het kader van een bezwaar- of beroepsprocedure. De totale te vergoeden kosten bedragen daarom € 93,48. Voor een vergoeding van de kosten die in het kader van een door appellant aanhangig gemaakt verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zijn gemaakt bestaat geen aanleiding, reeds niet nu onderhavige beroepsprocedure niet (mede) betrekking heeft op een dergelijk verzoek.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraken;
- verklaart de beroepen tegen de besluiten van 12 augustus 2014 en 18 juni 2015 gegrond en vernietigt die besluiten;
- herroept de besluiten van 27 mei 2014 en 27 maart 2015;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten van 12 augustus 2014 en 18 juni 2015;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 93,48;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 336,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2017.
(getekend) E. Dijt
(getekend) B. Dogan

AB