Uitspraak
L. Greveling-Fockens, heeft op 4 april 2017 rapport uitgebracht. Het Uwv heeft in reactie hierop een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 april 2017 overgelegd.
OVERWEGINGEN
– met name – lichamelijke klachten, in het bijzonder vinger- en polsklachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding is aan appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
12 augustus 2014 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
18 juni 2015 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
13 november 2014, waarin vermeld staat dat de uitslag van het röntgenonderzoek een ernstige radio-carpaal artrose na pseudoartrose scaphoid is. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant voorts verwezen naar de brief van plastisch chirurg Van Drunen van
21 mei 2015, waarin de chirurg schrijft dat gezien het röntgenbeeld het reëel is dat appellant klaagt over pijnklachten tijdens zware handwerkzaamheden. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat door de rechtbank ten onrechte geen deskundige is ingeschakeld.
27 mei 2014 was er naast artrose van de rechterpols en een pseudoartrose van het scaphoid (handwortelbeentje) sprake van een mallet finger aan de vierde vinger van de rechterhand waarvoor appellant een vingerspalk droeg. Op 30 maart 2015 was er sprake van status na operatie rechterpols op 17 september 2014, en van forse artrose van de pols. Appellant droeg een brace om de rechterpols, de mallet finger was genezen en gaf geen beperkingen meer. Ten aanzien van de belastbaarheid op 27 mei 2014 is de beperking van de vierde vinger van de rechterhand onvoldoende meegewogen en ook de artrose van het polsgewricht die toen ook al aanwezig moet zijn geweest. Dit geeft beperkingen ten aanzien van zware hand-/polsbelasting van de rechter dominante hand zoals schroefbewegingen maken met forse kracht, zwaar duwen of trekken, tillen of dragen, en knijpen/grijpen met forse kracht. Ten aanzien van de belastbaarheid op 30 maart 2015 gelden dezelfde beperkingen, waarbij de beweeglijkheid van de pols enigszins meer beperkt is dan op 27 mei 2014 vanwege het dragen van de voorgeschreven brace in verband met de forse artrose van de rechter pols. Op beide data was appellant naar de mening van de deskundige ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid als servicemonteur witgoed, omdat de belastbaarheid door de belasting in het werk zoals onder andere zwaar tillen en dragen, duwen en trekken en schroefbewegingen maken met forse kracht, overschreden werd.