Uitspraak
11 mei 2015, 14/10734 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
15 juli 2014 de ZW-uitkering op goede gronden heeft beëindigd, wordt onderschreven. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die sinds 14 mei 1998 een uitkering ontving op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), had zich op 9 januari 2014 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde op 16 juli 2014 de ZW-uitkering van appellant, wat door appellant werd bestreden. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld, waaronder de stelling dat de verzekeringsartsen onzorgvuldig hebben gehandeld en dat de medische argumenten voor ongeschiktheid voor de maatgevende arbeid niet juist zijn beoordeeld. De Raad concludeerde dat er geen medische argumenten waren om aan te nemen dat appellant ongeschikt was voor zijn maatgevende arbeid, en dat de ZW-uitkering op goede gronden was beëindigd. De Raad onderschreef de eerdere uitspraak van de rechtbank en bevestigde dat het Uwv de ZW-uitkering terecht had beëindigd.
De uitspraak benadrukt het belang van medische onderbouwing bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en de rol van verzekeringsartsen in dit proces. De Raad oordeelde dat de door appellant ingediende verklaringen van fysiotherapeuten niet voldoende waren om de eerdere conclusies van het Uwv te weerleggen. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep houdt in dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.