ECLI:NL:CRVB:2017:320

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 januari 2017
Publicatiedatum
30 januari 2017
Zaaknummer
15/3543 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WAO-uitkering op basis van medische geschiktheid en belastbaarheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die zich ziek had gemeld in 1999, ontving een WAO-uitkering die in 2012 door het Uwv werd beëindigd op basis van een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts concludeerde dat de appellant, met de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgestelde beperkingen, in staat was om bepaalde functies te vervullen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het deskundigenrapport van psychiater C.J.F. Kemperman zorgvuldig was en dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist was. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met de antwoorden van de deskundige Kemperman. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om een arbeidskundig onderzoek te laten verrichten, aangezien de medische geschiktheid van de geduide functies voldoende was onderbouwd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op goede gronden de WAO-uitkering van appellant heeft beëindigd.

Uitspraak

15/3543 WAO
Datum uitspraak: 25 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 7 april 2015, 13/222 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Y. Eryilmaz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2016. Appellant is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
In verband met psychische klachten heeft appellant zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet op 31 december 1999 ziek gemeld. Na een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige heeft het Uwv appellant volledig arbeidsongeschikt geacht en hem met ingang van 29 december 2000 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Op 17 juli 2012 heeft een verzekeringsarts appellant onderzocht in het kader van een herbeoordeling. Volgens de verzekeringsarts is appellant aangewezen op werk met een heel duidelijke structuur en taakafbakening, geen conflicthantering, niet intensief samenwerken en geen werk dat een beroep doet op sociale vaardigheden. Voor een aantal van de beperkingen die in het verleden zijn vastgesteld heeft de verzekeringsarts geen aanleiding meer gezien. De verzekeringsarts heeft de voor appellant geldende belastbaarheid en beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Aan de hand van deze FML heeft een arbeidsdeskundige met behulp van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem functies (geduide functies) geselecteerd die appellant volgens de arbeidsdeskundige kan verrichten. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 15%.
1.3.
Bij besluit van 12 september 2012, gehandhaafd bij besluit van 2 januari 2013 (bestreden besluit), heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 13 november 2012 beëindig op de grond dat zijn arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%.
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft ten behoeve van haar oordeelsvorming de psychiater/neuroloog C.J.F. Kemperman als deskundige benoemd om een onderzoek in te stellen naar de belastbaarheid van appellant. In het rapport van 14 januari 2014 heeft Kemperman vastgesteld dat bij appellant op 13 november 2012 sprake was van beperkingen voor het verrichten van arbeid, en heeft hij te kennen gegeven dat met de door de verzekeringsarts in de FML vastgestelde beperkingen ruim voldoende rekening wordt gehouden met de bij appellant bestaande beperkte belastbaarheid. Op de vraag van de rechtbank of appellant naar zijn mening op 13 november 2012 met de door de deskundige vastgestelde beperkingen in staat was de door de arbeidsdeskundige geduide functies te verrichten (vraag 3a), en of de deskundige het voor een verantwoorde beantwoording van bovenstaande vragen nodig acht dat een andere deskundige op een ander (medisch) terrein een (nader) onderzoek verricht (vraag 4a), heeft Kemperman geantwoord:
“Een nauwkeurige functieduiding behoort niet tot het terrein van de medisch specialist. Een arbeidsdeskundige weging zou mogelijk in dezen verstandig zijn.”
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het deskundigenrapport van Kemperman blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek, inzichtelijk en consistent is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om appellant te volgen in zijn stelling dat de beoordeling niet ziet op de datum in geding. Naar het oordeel van de rechtbank is de medische grondslag van het bestreden besluit juist. Naar aanleiding van de stelling van appellant dat op grond van het antwoord van Kemperman op vraag 3a een arbeidskundig advies verstandig zou zijn, heeft de rechtbank overwogen dat vraag 3a aan de orde stelt of appellant per de peildatum met de vastgestelde beperkingen de geduide functies kan verrichten. Volgens de rechtbank heeft Kemperman terecht geoordeeld dat dit niet tot zijn werkterrein behoort. Omdat de arbeidskundige aspecten van het bestreden besluit niet in geding zijn, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om alsnog een arbeidsdeskundige te raadplegen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep verzocht het beroepschrift als geheel herhaald en ingelast te beschouwen. Tevens heeft hij aangevoerd dat de rechtbank voorbij is gegaan, dan wel onvoldoende rekening heeft gehouden, met de antwoorden van deskundige Kemperman op de vragen 3a en 4a. Gezien het antwoord op deze volgens appellant cruciale vragen wordt het advies van de deskundige door de rechtbank niet gevolgd, dan wel nagelaten.
3.2.
Het Uwv heeft, onder overlegging van een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 augustus 2015, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit de in hoger beroep (nogmaals) overgelegde brief van appellant van 13 oktober 2014 blijkt dat hij geen verweer zal voeren gezien de expertise van psychiater Kemperman. Appellant heeft in hoger beroep geen afstand genomen van dit standpunt. Volgens Kemperman heeft de verzekeringsarts met de in de FML vastgestelde beperkingen, ruim voldoende rekening gehouden met de bij appellant bestaande beperkte belastbaarheid. Niet in geschil is dan ook dat het Uwv in de FML van 21 augustus 2012 voldoende rekening heeft gehouden met de op 13 november 2012 bestaande belastbaarheid en beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid. Appellant heeft daarnaast geen specifieke arbeidskundige gronden aangevoerd. De vraag die in dit geding overblijft is of appellant in medische opzicht geschikt is te achten voor de geduide functies.
4.2.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn betoog dat de rechtbank, naar aanleiding van de antwoorden van deskundige Kemperman op de vragen 3a en 4a en zijn - voorzichtig geformuleerde - toevoeging dat een arbeidskundig advies mogelijk verstandig zou zijn, dit advies ten onrechte niet zou hebben opgevolgd. De rechtbank heeft, gelet op het rapport van de arbeidsdeskundige van het Uwv van 5 september 2012, geen aanleiding hoeven zien om door een (onafhankelijk) deskundige een arbeidskundig onderzoek te laten verrichten. De arbeidsdeskundige van het Uwv heeft de geduide functies en signaleringen zekerheidshalve besproken met de verzekeringsarts en heeft op de formulieren ‘Resultaat functiebeoordeling’ de signaleringen met betrekking tot de belastende factoren in de functies inzichtelijk en overtuigend toegelicht. Er bestond dan ook geen aanleiding voor twijfel over de medische geschiktheid van de geduide functies. Dit wordt nog eens bevestigd door het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 augustus 2015, waarin de geschiktheid van de geduide functies nogmaals zijn beoordeeld en gemotiveerd. Appellant heeft ook geen reactie op dit rapport ingediend die getuigt van de onjuistheid van de conclusie dat de geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden de WAO-uitkering van appellant met ingang van 13 november 2012 heeft beëindigd. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2017.