In deze zaak heeft appellante, geboren in 1964, op 20 juli 2015 een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerkaart voor een passagier bij het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het Stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam. Deze aanvraag werd op 5 november 2015 afgewezen, waarbij het algemeen bestuur zich baseerde op het advies van de GGD-arts K.H. Gan. Na bezwaar heeft het algemeen bestuur op 30 juni 2016 het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen dit besluit op 11 januari 2017 ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep van appellante.
Appellante betwist in hoger beroep de conclusie van de GGD-arts, die stelde dat zij niet continu afhankelijk is van de hulp van de bestuurder voor vervoer van deur tot deur. Appellante voerde aan dat de rechtbank een verklaring van een medisch deskundige niet in ogenschouw had genomen en dat het algemeen bestuur de hardheidsclausule had moeten toepassen. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en concludeert dat appellante niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij voor het vervoer van deur tot deur continu afhankelijk is van de bestuurder. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.