ECLI:NL:CRVB:2017:319

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 januari 2017
Publicatiedatum
30 januari 2017
Zaaknummer
15/581 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante had zich opnieuw ziek gemeld met pijnklachten aan haar rechterarm en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts werd appellante geschikt geacht voor haar laatst verrichte arbeid. Het Uwv besloot dat appellante per 2 mei 2014 geen recht meer had op ziekengeld, wat door appellante werd bestreden.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. Er zijn geen ernstige afwijkingen gevonden bij neurologisch onderzoek en de MRI van de cervicale wervelkolom toonde geen afwijkingen. De Raad concludeert dat appellante, ondanks haar klachten, in staat was haar werkzaamheden te verrichten. De nieuwe medische informatie die appellante in hoger beroep aanvoert, leidt niet tot een ander oordeel, omdat het Uwv onderbouwd stelt dat appellante met haar klachten in staat was om te werken.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/581 ZW
Datum uitspraak: 25 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
19 december 2014, 14/4466 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Achttienribbe, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2016. Appellante is
verschenen, bijgestaan door mr. Achttienribbe. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als medewerker bureau bezwaar en beroepzaken/secretaresse voor 28 uur per week. Haar dienstverband is op 1 maart 2011 beëindigd. Na een eerdere ziekmelding per 1 oktober 20l2, heeft appellante zich op
20 januari 2014 opnieuw ziek gemeld met pijnklachten aan haar rechterarm. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Op 29 april 2014 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 2 mei 2014 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van medewerker bureau bezwaar en beroepzaken/secretaresse voor 28 uur per week. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 2 mei 20l4 vastgesteld dat appellante per diezelfde datum geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 20 juni 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
19 juni 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij vanwege haar vanaf het begin van 2014 verslechterende gezondheidssituatie en de daaruit voortvloeiende beperkingen, per de datum in geding nog niet in staat was tot het verrichten van de laatst verrichte arbeid/arbeid van secretaresse.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. Ook zijn er geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van het Uwv dat appellante per de datum in geding geschikt is te achten voor haar arbeid. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts de informatie van neuroloog B.C. ter Meulen van 11 februari 2014 en van 21 maart 2014 in haar beoordeling heeft betrokken. Hieruit komt naar voren dat bij neurologisch onderzoek geen ernstige afwijkingen zijn gevonden en op de MRI van de cervicale wervelkolom geen afwijkingen waren te zien. In de brief van 11 februari 2014 heeft de neuroloog geconcludeerd dat sprake is van een chronisch pijnsyndroom. Appellante is doorverwezen naar de pijnpoli. Er is sprake van aspecifieke klachten die appellante eerder ook niet hebben belet om te werken, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In beroep heeft appellante nogmaals voormelde brieven overgelegd, evenals een brief van 3 februari 2014 van orthopedisch chirurg H.E. de Meijer. Uit deze brief blijkt dat een EMG (Elektromyogram) is verricht, waarbij niet is voldaan aan de criteria voor CTS (carpaal tunnelsyndroom). Wel zijn er aanwijzingen voor een C5 en/of C6 radiculopathie rechts van een oudere datum, waarbij een bovenste plexus laesie niet is uitgesloten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat deze informatie niet tot een ander oordeel leidt.
4.3.
Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe beroepsgronden aangevoerd. Wel heeft zij nieuwe medische informatie overgelegd, te weten een brief van 8 mei 2015 van anesthesioloog-pijnspecialist H.M. Koning. Volgens Koning is er bij appellante sprake van posttraumatische nek- en schouderklachten, die een ernstige beperking vormen. Met name bij nek- en schouder belastende arbeid of bij een langdurig voorovergebogen positie zal appellante meer last krijgen van deze klachten, aldus Koning. Zoals blijkt uit de reactie van Uwv op die informatie worden die klachten niet miskend. Het Uwv wijst er echter onderbouwd op dat appellante met die klachten in staat is geweest haar werkzaamheden te verrichten en dat zij zich heeft ziekgemeld vanuit een situatie waarin feitelijk niets veranderd was. De ingebrachte medische informatie leidt daarom niet tot een ander oordeel.
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van
R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2017.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) R.H. Budde

HD