ECLI:NL:CRVB:2017:3182
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en geschiktheid van functies
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 1 april 2016 het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv gegrond verklaarde. Appellante had zich ziek gemeld op 26 april 2013 en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 24 april 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank oordeelde dat het Uwv in beroep een volledige medische motivering had gegeven en verklaarde het beroep van appellante gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Appellante was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep, waarbij zij haar eerdere gronden handhaafde en stelde dat haar beperkingen door het Uwv waren onderschat.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht geen twijfel had aan de juistheid van de bij appellante vastgestelde belastbaarheid, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De verzekeringsarts had dossieronderzoek verricht en zowel lichamelijke als psychische beperkingen vastgesteld. De Raad oordeelde dat de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellante voldoende was toegelicht door het Uwv. De door appellante ingediende medische informatie bood geen nieuwe inzichten die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak voor zover deze was aangevochten, en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.