In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van ziekengeld aan appellant, die zich ziek had gemeld na een ongeval. Appellant, die tot 1 mei 2011 als productiemedewerker werkte, meldde zich op 3 september 2012 ziek met klachten van benauwdheid, hoofdpijn en later ook psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat appellant per 1 september 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en weigerde zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Appellant ging in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond.
Na een nieuwe ziekmelding op 9 maart 2015 en een beoordeling door een verzekeringsarts, concludeerde het Uwv dat appellant per 9 juli 2015 weer arbeidsgeschikt was. Appellant ging opnieuw in beroep, maar de rechtbank Midden-Nederland oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om de uitkomst van het onderzoek in twijfel te trekken. Appellant was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geschikt was voor ten minste één van de functies die hem waren voorgehouden. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om het medisch onderzoek onjuist te achten en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.