ECLI:NL:CRVB:2017:3160

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2017
Publicatiedatum
14 september 2017
Zaaknummer
16/6057 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijzondere bijstand voor de aanschaf van een computer

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die haar beroep tegen de afwijzing van haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor de aanschaf van een computer ongegrond heeft verklaard. Appellante had op 15 september 2015 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een computer voor haarzelf en haar schoolgaande kind. Het college van burgemeester en wethouders van Groningen heeft deze aanvraag afgewezen, omdat het inkomen van appellante in de relevante periode onduidelijk was. Na de afwijzing heeft appellante bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ook afgewezen.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar inkomen in de betreffende periode niet onduidelijk was en dat de afwijzing van haar aanvraag onterecht was. Tijdens de procedure heeft het college echter meegedeeld dat appellante op 30 november 2016 een nieuwe aanvraag had ingediend, die inmiddels was ingewilligd. Dit leidde tot de vraag of appellante nog procesbelang had bij de verdere behandeling van het hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellante geen procesbelang meer had, omdat zij inmiddels een computer had aangeschaft. De Raad heeft vastgesteld dat de argumenten van appellante over de behandeling van haar eerste aanvraag en de kosten die zij heeft gemaakt, niet voldoende waren om procesbelang aan te tonen. De Raad heeft het hoger beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard en geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16.6057 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
19 augustus 2016, 15/4986 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
Datum uitspraak: 12 september 2017
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 1 augustus 2017, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 15 september 2015 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van aanschaf van een computer voor haarzelf en haar schoolgaande kind. Bij brief van 16 september 2015 heeft het college appellante verzocht om nog ontbrekende gegevens te verstrekken, te weten een overzicht van haar inkomsten in de periode van 2 december 2013 tot en met 17 april 2014. Daarop heeft appellante bij brief van 21 september 2015 geantwoord dat zij in die periode geen inkomsten heeft gehad.
1.2.
Bij besluit van 28 september 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 november 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat het inkomen van appellante in de periode van
2 december 2013 tot en met 17 april 2014 onduidelijk is, zodat het recht op bijstand niet is vast te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft, kort weergegeven, aangevoerd dat haar inkomen in de periode van 2 december 2013 tot en met 17 april 2014 niet onduidelijk was en dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand daarom ten onrechte heeft afgewezen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep heeft het college bij brief van 13 december 2016 meegedeeld dat appellante op 30 november 2016 een nieuwe aanvraag heeft ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van een computer en dat deze aanvraag bij besluit van 12 december 2016 is ingewilligd. Het college heeft hierbij de vraag opgeworpen of appellante nog (proces)belang heeft bij de verdere behandeling van het hoger beroep.
4.2.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO4946) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.3.
Vaststaat dat appellante inmiddels een computer heeft. In wat appellante naar voren heeft gebracht over het belang om deze procedure niettemin toch door te zetten, te weten, kort weergegeven, dat het duidelijk was dat haar eerste aanvraag van 15 september 2015 al had moeten worden toegewezen en dat deze aanvraag onzorgvuldig is behandeld, is een principieel belang gelegen en dit levert geen procesbelang op in de onder 4.2 bedoelde zin.
4.4.
Appellante heeft voorts naar voren gebracht dat deze procedure veel kosten met zich mee heeft gebracht en ook, in haar brief van 24 juli 2017, dat zij heeft geleden door de gang van zaken en onnodig lang heeft moeten strijden voor zoiets simpels als een computer. Voor zover appellante hiermee heeft willen betogen dat zij materiële en immateriële schade heeft geleden, die het college moet vergoeden, en dat hierin een procesbelang is gelegen, wordt zij niet in dit betoog gevolgd. Bij gebreke van enig concreet gegeven over mogelijke schade, wordt op voorhand onaannemelijk geacht dat appellante schade in enigerlei vorm heeft geleden.
4.5.
Gelet op 4.3 en 4.4 zal het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van W.A.M. Ebbinge als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2017.
(getekend) W.F. Claessens
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD