ECLI:NL:CRVB:2017:315

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2017
Publicatiedatum
30 januari 2017
Zaaknummer
15/1884 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant had op 28 februari 2014 bijstand aangevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland heeft deze aanvraag op 11 april 2014 afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op artikel 13, tweede lid, aanhef en onder d, van de WWB, omdat appellant volgens het college ondubbelzinnig niet wilde meewerken aan re-integratie. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond bij besluit van 3 september 2014.

De rechtbank Den Haag heeft in de aangevallen uitspraak van 6 februari 2015 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant is vervolgens in hoger beroep gegaan, waarbij hij zich op verschillende gronden tegen de uitspraak van de rechtbank heeft gekeerd. Tijdens de zitting op 15 december 2016 is appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. R. Küçükünal, terwijl het college werd vertegenwoordigd door E. Romijn.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 24 januari 2017 geoordeeld dat het college ten onrechte de aanvraag van appellant heeft afgewezen. De Raad concludeert dat uit de feiten niet ondubbelzinnig blijkt dat appellant de verplichtingen uit de WWB niet wilde nakomen. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond. Het college wordt veroordeeld in de kosten van appellant en moet opnieuw beslissen op de aanvraag van appellant.

Uitspraak

15/1884 WWB, 15/4958 PW
Datum uitspraak: 24 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
6 februari 2015, 14/9205 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en een besluit van 7 juli 2015 (nader besluit) aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2016. De zaken zijn gevoegd behandeld met de zaken 14/3027 WWB en 15/4949 PW. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Küçükünal. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Romijn. In de zaken 14/3027 WWB en 15/4949 PW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 28 februari 2014 bijstand aangevraagd ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 11 april 2014 heeft het college die aanvraag afgewezen op grond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder d, van de WWB.
1.2.
Bij besluit van 3 september 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 11 april 2014 ongegrond verklaard. Onder aanpassing van de motivering heeft het college de aanvraag op grond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de WWB afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.2.
Bij het nader besluit heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 11 april 2014 opnieuw ongegrond verklaard onder wijziging van de grondslag in die zin dat de aanvraag van appellant wordt afgewezen op grond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder d, van de WWB.
4. Het nader besluit wordt met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, in verbinding met
artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht mede in de beoordeling betrokken.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De te beoordelen periode loopt van 28 februari 2014 tot en met 11 april 2014.
5.2.
Tussen partijen is, gelet op het besprokene ter zitting, nog slechts in geschil of het college met het nader besluit terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 13, tweede lid, aanhef en onder d, van de WWB.
5.3.
Ingevolge artikel 13, tweede lid, aanhef en onder d, van de WWB heeft geen recht op algemene bijstand degene die jonger is dan 27 jaar en uit wiens houding en gedragingen ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, of artikel 55 van de WWB, niet wil nakomen.
5.4.
Ter zitting is komen vast te staan dat het college appellant enkel tegenwerpt dat appellant de mogelijkheid heeft afgewezen om, naast zijn leerwerkplaats voor 20 uur per week in het kader van zijn opleiding, voor 20 uur per week te worden bemiddeld naar arbeid in de tuinbouwsector. Uit deze omstandigheid kan echter, anders dan het college stelt, niet ondubbelzinnig worden afgeleid dat appellant de in artikel 9, eerste lid, van de WWB neergelegde verplichtingen niet wilde nakomen. Met vorenbedoelde weigering van appellant is immers niet gezegd noch kan daaruit worden opgemaakt dat hij in het geheel niet meer mee wilde werken aan zijn arbeidsinschakeling of andere verplichtingen. Het college heeft het bestreden besluit daarom ten onrechte gebaseerd op artikel 13, tweede lid, aanhef en onder d, van de WWB.
5.5.
Uit 5.2 tot en met 5.4 volgt dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Uit 5.2 tot en met 5.4 volgt verder dat het beroep tegen het nader besluit eveneens gegrond is en dat besluit moet worden vernietigd. Ten slotte zal de Raad het besluit van 11 april 2014 herroepen, nu dit besluit is gebaseerd op de dezelfde onjuiste wettelijke grondslag. Dit betekent dat het college opnieuw op de aanvraag van appellant van 28 februari 2014 moet beslissen.
6. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 990,- (2 punten) in bezwaar, € 990,- (2 punten) in beroep en € 495,-
(1 punt) in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. Voor de zitting in hoger beroep wordt geen punt toegekend omdat daarvoor reeds een vergoeding is toegekend in de uitspraak met betrekking tot de - eveneens op de zitting van 15 december 2016 behandelde - zaken 14/3027 WWB en 15/4949 PW.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 3 september 2014 gegrond en vernietigt dat
besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 7 juli 2015 gegrond en vernietigt dat besluit;
- herroept het besluit van 11 april 2014;
- veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.475,-;
- bepaalt dat het college het door appellante in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 167,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en E.C.R. Schut en
J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2017.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A. Mansourova

HD