Uitspraak
16/2106 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
25 februari 2016, 15/3881 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
De erven van [betrokkene] (betrokkene), laatstelijk wonende te [woonplaats] (appellanten)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. als rechtsopvolger van Achmea Zorgkantoor N.V. (Zorgkantoor)
Datum uitspraak: 6 september 2017
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Betrokkene is op 16 april 2016 overleden. Appellanten hebben de procedure voortgezet.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2017. Namens appellanten zijn verschenen mr. Kaya en [naam A] . Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Gezer.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het Zorgkantoor heeft aan betrokkene op grond van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) voor het jaar 2013 een netto persoonsgebonden budget (pgb) verleend van € 35.688,55.
1.2.
Betrokkene heeft op 23 juni 2013 een verantwoordingsformulier over de eerste helft van het jaar 2013 ingediend. Het Zorgkantoor heeft deze verantwoording, bestaande uit een bedrag van € 12.006,63 voor zorgverlener [naam A] ( [A] ), bij besluit van 5 juli 2013 voorlopig goedgekeurd.
1.3.
Betrokkene heeft met een formulier van 5 januari 2014 verantwoording afgelegd over de besteding van het pgb over de tweede helft van het jaar 2013. Hierin heeft zij een bedrag vermeld van € 12.205,64 voor zorg verleend door [A] . Het Zorgkantoor heeft deze verantwoording bij brief van 11 februari 2014 goedgekeurd.
1.4.
Bij besluit van 20 mei 2014 heeft het Zorgkantoor het pgb voor het jaar 2013 vastgesteld op € 24.747,58. Daarbij is overwogen dat aan betrokkene een pgb van € 35.688,55 is verleend, dat een verantwoordingsvrij bedrag van € 535,31 geldt en dat van de door betrokkene ingezonden verantwoording een bedrag van € 24.212,27 wordt geaccepteerd. Dit betekent dat van betrokkene een bedrag van € 10.940,97 wordt teruggevorderd.
1.5.
Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 mei 2014 en daarbij een nieuw verantwoordingsformulier overgelegd waarop is vermeld dat zij in de periode van
27 juni 2013 tot en met 31 december 2013 een bedrag van € 23.947,25 heeft betaald voor zorg verleend door [A] . Naar aanleiding van het bezwaar heeft het Zorgkantoor betrokkene verzocht om aanvullende informatie zoals facturen, bankafschriften, een zorgplan en aangepaste verantwoordingsformulieren over heel 2013. Betrokkene heeft daarop diverse stukken overgelegd waaronder een verantwoordingsformulier van 1 juli 2015 over het jaar 2013. Op dit verantwoordingsformulier heeft betrokkene een bedrag van € 35.688,55 vermeld als bedrag dat zij aan haar zorgverleners heeft betaald.
27 juni 2013 tot en met 31 december 2013 een bedrag van € 23.947,25 heeft betaald voor zorg verleend door [A] . Naar aanleiding van het bezwaar heeft het Zorgkantoor betrokkene verzocht om aanvullende informatie zoals facturen, bankafschriften, een zorgplan en aangepaste verantwoordingsformulieren over heel 2013. Betrokkene heeft daarop diverse stukken overgelegd waaronder een verantwoordingsformulier van 1 juli 2015 over het jaar 2013. Op dit verantwoordingsformulier heeft betrokkene een bedrag van € 35.688,55 vermeld als bedrag dat zij aan haar zorgverleners heeft betaald.
1.6.
Bij besluit van 13 juli 2015 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust, kort samengevat, op het standpunt dat geen aanleiding bestaat het extra bedrag dat betrokkene in bezwaar heeft verantwoord, te accepteren. Daarbij heeft het Zorgkantoor in aanmerking genomen dat van de door [A] verleende zorg geen salarisstroken, urenbriefjes of facturen zijn opgesteld en dat de betalingen aan [A] niet overeenkomen met het afgesproken tarief op de zorgovereenkomst. Over de tweede zorgverlener, Stichting [naam stichting] , heeft het Zorgkantoor vastgesteld dat het totaalbedrag van de ingediende facturen over de tweede helft van 2013 niet overeenkomt met het bedrag dat volgens de toegestuurde bankafschriften is overgemaakt aan [naam stichting] . Verder komen de bedragen op de facturen niet overeen met het bedrag op de zorgovereenkomst met [naam stichting] en ligt het tarief dat in de zorgovereenkomst is afgesproken boven het toegestane maximum. Omdat sprake is van teveel onvolkomenheden in de administratie heeft het Zorgkantoor geen reden gezien om de belangenafweging in het voordeel van betrokkene te laten uitvallen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat niet het volledige pgb was verantwoord, zodat het Zorgkantoor op grond van artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd was het pgb lager vast te stellen dan het bij de verlening bepaalde bedrag. De rechtbank was van oordeel dat betrokkene ook in beroep geen stukken heeft ingebracht die tot de conclusie leiden dat voldaan is aan de vereisten om tot goedkeuring van de aanvullende verantwoording van de meerkosten te komen. Het standpunt van betrokkene dat het Zorgkantoor de door haar in bezwaar ingebrachte gegevens heeft geaccepteerd, kan niet uit de stukken worden afgeleid. Dat de zorg voor betrokkene [A] zozeer in beslag nam dat hij de administratie van het pgb die hij op zich had genomen, niet volledig heeft bijgehouden vormt geen reden om overmacht aan te nemen. Het niet juist uitvoeren van de administratie en/of de zorg door een ander leidt niet tot het oordeel dat het Zorgkantoor in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid het pgb lager vast te stellen.
3. Betrokkene heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Voor de gronden van haar hoger beroep heeft zij verwezen naar wat zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd en verzocht dat als in hoger beroep herhaald en ingelast te beschouwen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat betrokkene niet heeft voldaan aan de bij de verlening van het pgb opgelegde verplichtingen en dat het Zorgkantoor daarom bevoegd was het pgb lager vast te stellen.
4.2.
De Raad onderschrijft verder het oordeel van de rechtbank dat geen grond bestaat om tot het oordeel te komen dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid het pgb lager vast te stellen.
4.3.
De Raad voegt hier het volgende aan toe. De omstandigheid dat het voeren van de administratie van het pgb geen prioriteit had als gevolg van de verslechterende gezondheid van betrokkene kan er niet toe leiden dat voorbij wordt gegaan aan de wettelijke eis dat de rechtmatigheid van de besteding van het toegekende pgb objectief moet kunnen worden gecontroleerd. Daar komt bij dat betrokkene ervoor had kunnen kiezen om de administratieve verantwoording van het pgb uit te besteden aan een (andere) derde, indien [A] daarvoor niet langer tijd en ruimte had door de benodigde extra zorg.
4.4.
Voor zover appellanten hebben beoogd ter zitting een beroep op het vertrouwensbeginsel te doen, slaagt dit niet. Niet gebleken is dat het Zorgkantoor heeft toegezegd dat de door betrokkene in bezwaar ingebrachte gegevens zouden worden geaccepteerd als correcte verantwoording.
4.5.
Nu het Zorgkantoor in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het lager vaststellen van het pgb gebruik heeft gemaakt, heeft het Zorgkantoor aan betrokkene onverschuldigd een bedrag van € 10.940,97 aan voorschotten betaald. Het Zorgkantoor is bevoegd tot terugvordering daarvan over te gaan. Appellanten hebben geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot terugvordering heeft kunnen overgaan.
4.6.
Wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 leidt tot de conclusie dat de beroepsgronden niet slagen en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2017.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) I.G.A.H. Toma