Uitspraak
8 december 2016 van de opname bij Altrecht psychosomatiek Eikenboom te Den Dolder aan de Raad gezonden. Hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapport van
23 mei 2017 gereageerd.
OVERWEGINGEN
3 oktober 2014 heeft appellant volgens het Uwv geen recht op WIA-uitkering omdat appellant voor 3 oktober 2014 hersteld zou zijn en de wachttijd niet zou hebben volgemaakt. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 29 april 2015 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat per 5 oktober 2012 geen sprake is van toegenomen beperkingen. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voorts op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 februari 2015 die gelijk is aan de FML uit 2009, in zijn rapport van 23 april 2015 vastgesteld dat appellant per
3 oktober 2014 op basis van de functies planner, heftruckchauffeur en soldering operator, in staat wordt geacht meer dan 65% van het maatmaninkomen te kunnen verdienen.
10 november 2014 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) omdat appellant per deze datum geschikt wordt geacht voor de in het kader van de WIA-beoordeling in 2009 geselecteerde functies. Bij afzonderlijk besluit van 25 juni 2015 heeft het Uwv bepaald dat appellant met ingang van 25 januari 2015 recht heeft op een ZW-uitkering, die na 13 weken wordt uitbetaald. Bij besluit van 18 juni 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat op
22 juni 2015 niet langer recht bestaat op ZW-uitkering wat eveneens is neergelegd in een brief van 25 juni 2015.
19 november 2015 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 2 ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 november 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 november 2015 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er per 10 november 2014 geen sprake is van toegenomen beperkingen maar dat er per 25 januari 2015 aanvullende beperkingen zijn in verband met duizeligheidsklachten. Deze beperkingen worden ook op
22 juni 2015 aanwezig geacht en zijn neergelegd in een FML van 10 november 2015. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft appellant met inachtneming van die beperkingen op 22 juni 2015 in staat geacht tot het vervullen van ten minste één van de bij de
WIA-beoordeling in 2009 geselecteerde functies.
8 december 2016 van een psycholoog en een psychiater die hebben gerapporteerd over de opname van appellant. Er is volgens deze brief sprake van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis en een depressieve stoornis recidiverend, volledig in remissie. Ook is sprake van een persoonlijkheidsstoornis en CVS. In de brief van 8 januari 2016 is voorts vermeld dat betrokkene last heeft van vermoeidheid en pijnklachten en dat er op somatisch vlak tijdens de opname al snel voortuitgang werd geboekt, dat appellant meer energie kreeg maar dat onduidelijk is gebleven wat deze vooruitgang in gang had gezet. Tevens is in die brief vermeld dat de onverklaarbare pijnklachten lijken voort te vloeien uit de strijd met het Uwv. De snelle vooruitgang die tijdens de opname werd geboekt zonder dat daar een medische verklaring voor kon worden gegeven en het gegeven dat de informatie dateert van ruim na de datum in geding, maakt dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen redenen zijn om meer beperkingen aan te nemen op de data in geding. Er is dan ook geen aanleiding een onafhankelijke deskundige te benoemen.
11 juni 2015 geen echte handtekening van de verzekeringsarts is. Op welke gronden tot die opvatting is gekomen is in die brief van 8 mei 2017 niet vermeld. Evenmin bevat deze brief informatie over de onderzoeker, zijn deskundigheid en zijn onderzoeksmethode. Het Uwv heeft bij het verweerschrift in eerste aanleg en ook ter zitting van de Raad bevestigd dat het steeds de handtekening van de betreffende verzekeringsarts betreft. Ter zitting van de Raad is ook een e-mail voorgelezen waarin deze verzekeringsarts dat heeft bevestigd. Het verzoek om de verzekeringsarts te horen is met de brief van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau onvoldoende onderbouwd. Deze heeft in het licht van wat het Uwv naar voren heeft gebracht, geen twijfel doen ontstaan aan de echtheid van de handtekening van de verzekeringsarts. Er is geen aanleiding voor een nader onderzoek daarnaar of voor het horen van een getuige. De beroepsgrond dat uit het verschil in ondertekening van het rapport en de besluiten van
18 juni 2015 moet worden afgeleid dat die besluiten onrechtmatig is, slaagt niet.
25 juni 2015, waarbij recht op ziekengeld is vastgesteld.
22 juni 2015, is appellant terecht in staat geacht om per 10 november 2014 en 22 juni 2015 ten minste één van de functies die in het kader van de WIA-beoordeling in 2009 zijn geselecteerd, te vervullen.