Uitspraak
mr. Gürses verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.J.H. Lagerwaard.
OVERWEGINGEN
8 juli 2014. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van
22 december 2014 tevens nader onderzoek verricht naar de vraag of appellant de wachttijd van 104 weken heeft volbracht. Daartoe is dossieronderzoek verricht, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de hoorzitting bijgewoond en is de informatie, verkregen van de behandelende sector, in heroverweging genomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet de claim van appellant gevolgd dat hij meer beperkt is dan in 2012. Het gaat, aldus de verzekeringsarts, niet om de klachtenbeleving maar om de beperkingen die rechtstreeks en medisch objectief het gevolg zijn van ziekte of gebrek. De door appellant gestelde ernstige (toename) van klachten komt niet naar voren in het schrijven van de huisarts van 4 december 2014. Integendeel, uit deze brief van de huisarts kan juist worden afgeleid dat appellant zelf zijn klachten niet serieus neemt als er sprake is van therapie-ontrouw en in het verleden vaker niet verschijnen bij POH/GGZ, waar appellant voor het laatst in 2013 onder begeleiding is geweest. Wat betreft de claim van appellant psychofarmaca te gebruiken, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat dit gebruik niet blijkt uit het door appellant overgelegde medicatiepaspoort van de apotheek van 17 november 2014, noch uit het schrijven van de huisarts. Uit al deze informatie heeft de rechtbank terecht afgeleid dat het Uwv bij zijn besluitvorming is uitgegaan van de juiste belastbaarheid van appellant per
18 augustus 2014 en dat die belastbaarheid vier weken nadien, per 16 september 2014, ongewijzigd was.