In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn WGA-vervolguitkering. Appellant, die als heftruckchauffeur werkte, heeft zijn werkzaamheden gestaakt vanwege diverse lichamelijke klachten, waaronder een oncologische aandoening en hepatitis-C. Het Uwv heeft appellant in 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar in 2014 is deze beëindigd en is appellant een WGA-vervolguitkering toegekend op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, wat leidde tot een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid door de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het Uwv. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de aangenomen beperkingen juist waren. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat hij niet in staat is de geduide functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts aangenomen beperkingen. De geselecteerde functies zijn in medisch opzicht geschikt voor appellant, en de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant in staat moet worden geacht de Engelse taal te beheersen, gezien zijn opleiding. De Raad heeft het hoger beroep afgewezen en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.