ECLI:NL:CRVB:2017:3062

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2017
Publicatiedatum
6 september 2017
Zaaknummer
17/64 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaarschrift studiefinanciering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaarschrift door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De Minister had op 7 december 2015 de studiefinanciering van appellante voor het jaar 2016 vastgesteld, waarbij de hoogte van de ouderlijke bijdrage werd bepaald. Appellante diende op 18 februari 2016 bezwaar in, maar de Minister verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond.

Appellante stelde in hoger beroep dat het niet duidelijk was dat het besluit van 7 december 2015 voor bezwaar vatbaar was en dat er geen deugdelijke rechtsmiddelenclausule in stond. Daarnaast voerde zij aan dat zij door een problematische relatie met haar vader, waarvoor zij onder behandeling was bij een psycholoog, niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het besluit van 7 december 2015 duidelijk als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat haar psychische situatie zodanig was dat zij gedurende de bezwaartermijn niet in staat was om bezwaar te maken.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 16 augustus 2017.

Uitspraak

17/64 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 december 2016, 16/2108 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
Datum uitspraak: 16 augustus 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T.P. Boer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Boer. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.J.M. Naber.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 7 december 2015 heeft de minister de studiefinanciering van appellante voor het jaar 2016 vastgesteld. Hierbij is onder meer de hoogte van de veronderstelde ouderlijke bijdrage van de vader en moeder van appellante vastgesteld.
1.2.
Bij besluit van 22 maart 2016 (bestreden besluit) heeft de minister het op
18 februari 2016 gemaakte bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 december 2015 niet‑ontvankelijk verklaard. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het bezwaarschrift te laat is ingediend en dat er geen redenen zijn om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat niet duidelijk was dat het bericht van 7 december 2015 een voor bezwaar vatbaar besluit betrof. Daarnaast ontbrak daarin een deugdelijke rechtsmiddelenclausule. Voorts heeft appellante aangevoerd dat zij niet op de juiste manier voor digitale bekendmaking van berichten heeft gekozen, nu zij de algemene voorwaarden pas na ontvangst van het besluit van 7 december 2015 heeft geaccepteerd. Appellante heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht, omdat zij wegens een problematische relatie met haar vader – waarvoor zij ook onder behandeling was bij een psycholoog – niet in staat was om in een eerder stadium een bezwaarschrift in te dienen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Anders dan appellante heeft betoogd, blijkt uit het bericht van 7 december 2015 duidelijk dat dit moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dit besluit is, voor zover hier van belang, de hoogte van de studiefinanciering voor het jaar 2016 vastgesteld en is weergegeven waar de studiefinanciering uit bestaat. Daarmee is de beslissing onmiskenbaar op rechtsgevolg gericht. Voorts is in dat besluit vermeld dat indien de studerende het niet eens is met dat besluit, hij de toelichting dient te lezen. Deze toelichting is te lezen via de e-mail waarin appellante erop wordt gewezen dat er een bericht op de site is geplaatst. In de toelichting is – onder meer – de rechtsmiddelenclausule opgenomen. Het is de Raad niet kunnen blijken dat appellante deze
e-mail en toelichting niet heeft ontvangen. Indien appellante deze toelichting niet heeft kunnen vinden, had het op haar weg gelegen om bij de minister daarnaar te informeren. Dat appellante dat niet heeft gedaan, komt voor haar rekening en risico.
4.2.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Tussen partijen is niet in geschil dat appellante haar bezwaarschrift tegen het besluit van 7 december 2015 na afloop van de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn heeft ingediend.
4.3.
Tussen partijen is evenmin in geschil dat appellante ten tijde van belang ervoor heeft gekozen om berichten met betrekking tot de studiefinanciering digitaal, via “Mijn DUO”, te ontvangen en dat zij het besluit van 7 december 2015 digitaal heeft ontvangen. De stelling van appellante dat zij pas op een later moment de algemene voorwaarden met betrekking tot het digitaal ontvangen van berichten heeft geaccepteerd treft geen doel. Een studerende die kiest voor digitale bekendmaking van de berichten dient hiertoe de algemene voorwaarden van “Mijn DUO” te accepteren. Niet denkbaar is dat appellante dit destijds niet zou hebben gedaan, omdat dan de procedure van aanmelding niet kan worden doorlopen.
4.4.
De stelling van appellante dat zij wegens een problematische relatie met haar vader en de behandeling hieromtrent bij een psycholoog niet in staat was om eerder een bezwaarschrift in te dienen, leidt niet tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Niet is gebleken dat de (psychische) situatie van appellante zodanig ernstig was dat zij gedurende de gehele bezwaartermijn niet in staat was om, al dan niet met behulp van derden, bezwaar te maken tegen het besluit van 7 december 2015.
4.5.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2017.
(getekend) J. Brand
(getekend) J.W.L. van der Loo

AB