ECLI:NL:CRVB:2017:3053

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2017
Publicatiedatum
6 september 2017
Zaaknummer
16/5248 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van hulp bij het huishouden onder de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 juli 2016, waarin het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer ongegrond werd verklaard. Appellante, die lijdt aan diverse gezondheidsklachten en verantwoordelijk is voor twee kinderen met gedragsproblemen, ontving hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college had na heronderzoek de toegekende hulp verhoogd van drie naar drieënhalf uur per week. Appellante was het niet eens met deze maatwerkvoorziening en herhaalde in hoger beroep de eerder aangevoerde gronden.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante in hoger beroep geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de eerdere beslissing van het college om de hulp bij het huishouden niet verder te verhogen, voldoende gemotiveerd is. De Raad verwijst naar de eerdere overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. De Raad oordeelt dat de in hoger beroep overgelegde documenten geen aanleiding geven om aan de eerdere bevindingen van het college te twijfelen.

De uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, met N. Veenstra als griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 september 2017. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/5248 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
22 juli 2016, 16/1032 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (college)
Datum uitspraak: 6 september 2017
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2017. Appellante is niet verschenen. Namens het college is verschenen mr. A.P.M. van Dijk.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is bekend met longklachten, gewrichts- en spierpijn, chronische vermoeidheid, maagklachten en een licht verstandelijke handicap. Appellante heeft twee zoons, van twaalf en acht jaar, die beiden gedragsproblemen hebben. In verband met haar beperkingen is aan appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2007 hulp bij het huishouden, categorie 2 later omgezet naar categorie 1, toegekend voor drie uur per week. Appellante ontving de zorg voor overname van de zware huishoudelijke taken.
1.2.
Op 9 november 2015 heeft het college een heronderzoek uitgevoerd naar de situatie van appellante onder de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. De bevindingen hiervan zijn neergelegd in een gespreksverslag van 9 november 2015 en een rapport van 15 december 2015.
1.3.
Bij besluit van 15 december 2015 heeft het college onder verwijzing naar het gespreksverslag een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo aan appellante toegekend voor hulp bij het huishouden, categorie 1, voor drie uur per week. De voorziening is toegekend voor overname van de zware huishoudelijke taken voor de periode van
21 december 2015 tot en met 14 november 2018.
1.4.
Bij besluit van 4 februari 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 december 2015 gegrond verklaard. Het college heeft in de aanwezigheid van jonge kinderen met gedragsproblemen in het gezin van appellante aanleiding gezien om de omvang van de toegekende huishoudelijke hulp met een half uur te verhogen tot drieëneenhalf uur per week.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat in het rapport die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit alle klachten en beperkingen van appellante zijn betrokken. Appellante heeft niet objectief onderbouwd waarom de omvang van de toegekende hulp bij het huishouden hulp niet volstaat.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en aangevoerd dat zij zich niet kan vinden in de bij het bestreden besluit toegekende maatwerkvoorziening.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne. De Raad voegt daar aan toe dat het in hoger beroep overgelegde overzicht van de huisarts van 8 augustus 2016 en het besluit van het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 27 september 2016 met onderliggend arbeidskundig rapport niet leiden tot een ander oordeel. De in het overzicht van de huisarts genoemde aandoeningen zijn benoemd in het gespreksverslag van
9 november 2015 en het rapport van 15 december 2015 en bij de beoordeling betrokken. Verder is bij het college bekend dat appellante een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten geniet en kan uit het besluit van het Uwv niet worden afgeleid dat moet worden getwijfeld aan de bevindingen en uitkomsten van het onderzoek en het daarop gebaseerde standpunt van het college.
4.4.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2017.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) N. Veenstra

HD