ECLI:NL:CRVB:2017:3051

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2017
Publicatiedatum
6 september 2017
Zaaknummer
16004266 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake indicatie hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 juni 2016, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant had een aanvraag ingediend voor een herindicatie van hulp bij het huishouden, nadat hij eerder voor een beperkte periode hulp was toegewezen. Het college van burgemeester en wethouders van Arnhem had appellant op 28 oktober 2014 voor twee uur per week hulp bij het huishouden in aanmerking gebracht, en dit werd later herbeoordeeld. De medisch adviseur van SCIO Consult had een huisbezoek afgelegd en op basis daarvan advies gegeven aan het college. Appellant was van mening dat zijn medische beperkingen niet goed waren ingeschat en dat hij meer uren hulp nodig had. De rechtbank oordeelde dat het college op het advies van de medisch adviseur mocht afgaan en dat er geen objectieve gegevens waren die de medische beoordeling konden weerleggen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden, maar de Raad voor de Rechtspraak onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de uitspraak. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/4266 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
28 juni 2016, 15/3789 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
Datum uitspraak: 6 september 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2017. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door P.T.F.A. de Boer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 28 oktober 2014 heeft het college appellant op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning in aanmerking gebracht voor twee uur per week hulp bij het huishouden voor de periode van 28 oktober 2014 tot en met 27 januari 2015. Op
30 december 2014 heeft appellant een aanvraag voor een herindicatie gedaan.
1.2.
Bij besluit van 2 februari 2015 heeft het college aan appellant twee uur per week hulp bij het huishouden toegekend voor de periode van 2 februari 2015 tot en met 1 augustus 2015. Het betreft hulp voor het zwaar huishoudelijk werk. Naar aanleiding van het tegen het besluit van 2 februari 2015 gemaakte bezwaar heeft het college advies ingewonnen bij SCIO Consult te Deventer. De medisch adviseur van SCIO heeft op 29 april 2015 bij appellant een huisbezoek afgelegd. Op 30 juni 2015 heeft de medisch adviseur het college geadviseerd.
1.3.
Bij besluit van 2 juli 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 2 februari 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het door de medisch adviseur opgestelde advies onzorgvuldig tot stand is gekomen, dan wel onvolledig of onvoldoende inzichtelijk is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college op dit advies mocht afgaan. In beroep heeft appellant geen objectieve, verifieerbare gegevens overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat de medische beoordeling onjuist is geweest, dan wel dat het op grond van die beoordeling vastgestelde aantal zorguren niet juist is vastgesteld. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de indicatie voor een langere termijn afgegeven had moeten worden.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het college zijn medische beperkingen heeft onderschat. Appellant is van mening dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is genomen en in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel. Appellant meent dat er meer uren moeten worden geïndiceerd. Daarnaast stelt appellant zich op het standpunt dat hij voor langere termijn hulp nodig heeft. Daarom is de indicatie van twee uur per week tot 1 augustus 2015 niet voldoende.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.
4.4.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2017.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) N. Veenstra

HD