ECLI:NL:CRVB:2017:3050

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2017
Publicatiedatum
6 september 2017
Zaaknummer
16/3371 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake indicatie voor begeleiding individueel en groep in het kader van de AWBZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het CIZ met betrekking tot de indicatie voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Appellant, die op jonge leeftijd een auto-ongeluk heeft gehad en daardoor een hersenbeschadiging heeft opgelopen, ontving zorg in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor begeleiding individueel en begeleiding groep. Na een herindicatie door het CIZ, werd appellant voor bepaalde functies geïndiceerd, maar hij was van mening dat hij recht had op een hogere indicatie voor één op één-begeleiding.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het medisch advies dat door CIZ was ingediend. Dit advies concludeerde dat appellant niet was aangewezen op continue één op één-begeleiding, maar dat een kleine groep voldoende ondersteuning kon bieden. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak, oordelend dat het medisch advies zorgvuldig tot stand was gekomen en dat appellant niet had aangetoond dat de medische inschatting onjuist was.

De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/3371 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
18 april 2016, 15/3710 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

Datum uitspraak: 6 september 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.R. van der Pol, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2017. Namens appellant is
mr. Van der Pol verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren [in] 1997, heeft op 7-jarige leeftijd een auto-ongeval gehad. Hierdoor heeft hij een hersenbeschadiging opgelopen waardoor ernstige stoornissen zijn ontstaan in het mentaal functioneren, emotieregulering, gedrag en persoonlijkheids- en emotionele ontwikkeling. In verband hiermee beschikte appellant over een indicatie voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), voor onder meer de functies begeleiding individueel en begeleiding groep. Appellant ontving de zorg in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), dat hij onder meer heeft besteed aan dagbesteding bij Zorg- en Leerboerderij [naam boerderij] .
1.2.
Naar aanleiding van een aanvraag van appellant om herindicatie heeft CIZ bij besluit van 16 december 2014 appellant geindiceerd voor de functies begeleiding individueel en persoonlijke verzorging naar klasse 3, voor de periode van 16 december 2014 tot en met
15 december 2029. Verder heeft CIZ appellant voor de periode van 16 december 2014 tot en met 16 augustus 2015 geïndiceerd voor de functie begeleiding groep naar klasse 4 en vanaf
17 augustus 2015 tot en met 15 december 2029 naar klasse 9. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3.
In bezwaar heeft medisch adviseur L.F.G.M. Pluim op 2 juli 2015 een medisch advies uitgebracht. De medisch adviseur heeft vastgesteld dat sprake is van de grondslagen lichamelijke handicap en verstandelijke handicap, waarvan de laatste grondslag dominant is. De in het dossier aangegeven stoornissen op het gebied van oriëntatie, psychisch functioneren en mobiliteit zijn passend bij de gestelde diagnosen. Medisch gezien kan niet worden onderbouwd dat appellant is aangewezen op continue één op één-begeleiding.
1.4.
Bij besluit van 21 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft CIZ onder verwijzing naar het medisch advies van 2 juli 2015 het bezwaar ongegrond verklaard. Hier van belang, heeft CIZ in het besluit de indicatie voor de functies begeleiding individueel en begeleiding groep gehandhaafd. Volgens CIZ is er geen aanleiding om meer begeleiding te indiceren voor het bieden van één op één-begeleiding of het uitvoeren van praktische zaken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch advies zorgvuldig tot stand is gekomen. Appellant heeft geen medisch objectiveerbare gegevens overgelegd op grond waarvan aan de juistheid of volledigheid van het medisch advies moet worden getwijfeld. CIZ heeft het medisch advies dan ook aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij is aangewezen op één op één-begeleiding en dat CIZ daarom een hogere indicatie voor begeleiding individueel en begeleiding groep dient af te geven. Met de huidige indicatie ontvangt appellant een lager pgb waarmee hij niet gedurende vijf dagen per week dagbesteding kan inkopen bij [naam boerderij] .
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geding de omvang van de bij het bestreden besluit gegeven indicatie voor de functies begeleiding individueel en begeleiding groep.
4.2.
Aan het bestreden besluit heeft CIZ het medisch advies van 2 juli 2015 ten grondslag gelegd. De medisch adviseur komt tot de conclusie dat er geen aanleiding is voor continue
één op één-begeleiding van appellant. Hoewel de medisch adviseur verklaarbaar acht dat appellant zich in een één op één-contact beter verstaanbaar kan maken dan in een groep en hij het begrijpelijk acht dat appellant gefrustreerd kan raken als hij niet wordt begrepen, betekent dit niet dat appellant is aangewezen op één op één-begeleiding. Volgens de medisch adviseur biedt een kleine groep voldoende gelegenheid om zo nodig kortdurend één op één met appellant te praten. Als begeleiding in de nabijheid binnen de dagbesteding niet volstaat om gedragsproblematiek te voorkomen, kan nog advies worden ingewonnen van een gedragsdeskundige, wat voorliggend is op verhoging van de omvang van de geïndiceerde begeleiding. Verder acht de medisch adviseur appellant in staat om activiteiten te verrichten zonder één op één-begeleiding, waarbij de aan appellant aangeboden activiteiten zo nodig aan zijn handicap dienen te worden aangepast.
4.3.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Uit het advies blijkt dat de medisch adviseur alle door appellant overgelegde informatie bij zijn onderzoek heeft betrokken. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de medisch adviseur de medische situatie van appellant onjuist heeft ingeschat of dat aan de juistheid van zijn conclusies moet worden getwijfeld. Dat appellant met de bij het bestreden besluit gegeven indicatie een lager pgb ontvangt dan hij nodig heeft voor de bekostiging van het door hem bepaalde zorgprogramma dat hij volgt bij [naam boerderij] , maakt niet dat moet worden aangenomen dat appellant ook op medische gronden is aangewezen op meer zorg. Ook de omstandigheid dat appellant in een opvolgende periode een andere indicatie heeft ontvangen, leidt niet tot het oordeel dat het medisch advies onzorgvuldig is te achten. CIZ heeft het medisch advies dan ook aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2017.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) N. Veenstra

AB