ECLI:NL:CRVB:2017:3049

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2017
Publicatiedatum
6 september 2017
Zaaknummer
16/6579 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Lagere vaststelling en terugvordering van persoonsgebonden budget (pgb) door Zorgkantoor na niet-naleving van verplichtingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) door Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. van appellante, die niet heeft voldaan aan de verplichtingen tot verantwoording van het pgb. Het Zorgkantoor had in 2013 een pgb van € 6.537,83 verleend voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 26 november 2012. Echter, na een herbeoordeling in 2014 werd het pgb vastgesteld op € 2.042,80, waarbij het Zorgkantoor het niet verantwoorde bedrag van € 4.495,03 terugvorderde. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd.

De Raad oordeelde dat appellante niet had voldaan aan de aan het pgb verbonden verplichtingen, zoals neergelegd in de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). Appellante had de pgb-voorschotten direct na ontvangst overgemaakt naar haar zorgverlener, zonder dat de betalingen correct waren verantwoord. De Raad benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor de verantwoording van het pgb bij de verzekerde ligt, ook als het beheer aan een derde is uitbesteed. De door appellante aangevoerde omstandigheden, waaronder haar psychische klachten, werden niet als voldoende geacht om de belangenafweging van het Zorgkantoor in twijfel te trekken.

De Centrale Raad bevestigde dat het Zorgkantoor in redelijkheid tot de lagere vaststelling en terugvordering van het pgb kon overgaan, en dat de financiële gevolgen voor appellante niet voldoende waren om deze beslissing te weerleggen. De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van verplichtingen bij de toekenning van een pgb en de verantwoordelijkheden van de verzekerde.

Uitspraak

16/6579 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
8 september 2016, 15/6703 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (Zorgkantoor)
Datum uitspraak: 6 september 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Hanenberg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hanenberg en een tolk. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Gezer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 13 februari 2013 heeft het Zorgkantoor op grond van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) aan appellante een persoonsgebonden budget (pgb) verleend van
€ 6.537,83 voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 26 november 2012.
1.2.
Bij besluit van 21 mei 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 oktober 2015 (bestreden besluit), heeft het Zorgkantoor het pgb voor appellante voor de periode van
1 januari 2012 tot en met 26 november 2012 vastgesteld op € 2.042,80. Het Zorgkantoor heeft bepaald dat € 6.537,83 aan pgb is verleend en dat het verantwoordingsvrije bedrag
€ 226,09 is. Appellante heeft € 1.816,71 verantwoord en € 4.495,03 niet verantwoord. Het niet verantwoorde bedrag heeft het Zorgkantoor van appellante teruggevorderd. Het Zorgkantoor heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellante niet heeft voldaan aan de aan het pgb verbonden verplichtingen. Het Zorgkantoor heeft het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichtingen laten prevaleren boven het belang van appellante.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellante niet heeft voldaan aan de bij het pgb opgelegde verplichtingen en dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen en terug te vorderen. De rechtbank kan zich verenigen met de door het Zorgkantoor gemaakte belangenafweging.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vaststaat dat appellante niet heeft voldaan aan de aan het pgb verbonden verplichtingen tot verantwoording als neergelegd in de Rsa. Appellante heeft de pgb-voorschotten direct na ontvangst overgemaakt naar haar zorgverlener [naam] . Voor zover deze betalingen zien op door [naam] verleende zorg, heeft appellante daarmee de zorgverlener voorafgaand aan de zorgverlening betaald, wat niet is toegestaan. Verder ontbreekt het bij de overboekingen aan een omschrijving, zodat niet kan worden vastgesteld dat de pgb-voorschotten zijn besteed aan zorg. Ook bevatten de overgelegde facturen geen overzicht van de dagen waarop is gewerkt, geen bsn-nummer en zijn deze niet ondertekend door [naam] .
4.2.
Dit betekent dat het Zorgkantoor op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd was tot lagere vaststelling en terugvordering van het pgb. Het geschil spitst zich toe op de wijze waarop het Zorgkantoor van zijn bevoegdheid tot lagere vaststelling en terugvordering gebruik heeft gemaakt.
4.3.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9635) dient het Zorgkantoor de bevoegdheid om pgb’s lager vast te stellen uit te oefenen met inachtneming van het geschreven en het ongeschreven recht, daaronder begrepen de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging.
4.4.
Appellante heeft aangevoerd dat [naam] de administratie deed van het pgb. Door zich in 2012 verder ontwikkelende psychische klachten, was appellante niet in staat om toezicht te houden op [naam] en om zelf het pgb te beheren en te verantwoorden na diens vertrek medio 2012. Uit de overlegde verantwoordingsstukken kan volgens appellante wel worden afgeleid dat het pgb op juiste wijze is besteed.
4.5.
De door appellante genoemde omstandigheden maken niet dat moet worden geoordeeld dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot de door hem gemaakte belangenafweging heeft kunnen komen. Voorop staat dat de verantwoording van de besteding van het pgb de eigen verantwoordelijkheid is van de verzekerde. Er is immers gekozen om de zorg in de vorm van een pgb geleverd te krijgen. De verplichtingen die daarbij horen zijn bekend en met de aanvaarding van het pgb is de verzekerde gehouden die verplichtingen na te komen. Dit uitgangspunt blijft ook overeind indien het beheer van het pgb aan een derde, in dit geval aan [naam] , is uitbesteed. Als daardoor de besteding van het pgb niet kan worden verantwoord, komt dat voor rekening en risico van de verzekerde, in dit geval voor appellante. Uit de door appellante overgelegde medische informatie blijkt onvoldoende dat appellante na het vertrek van [naam] in het geheel niet in staat is geweest om zelf verantwoording af te leggen of om een derde in te schakelen die haar hierbij had kunnen helpen. Verder kan uit de verstrekte verantwoording, anders dan appellante heeft aangevoerd, niet worden opgemaakt dat het pgb daadwerkelijk is besteed aan zorg. Zoals in het bestreden besluit is vastgesteld, ontbreekt het daarvoor in de stukken aan een duidelijke relatie tussen de geleverde zorg, de facturen en de betalingen. Het Zorgkantoor heeft dan ook in redelijkheid het pgb lager kunnen vaststellen.
4.6.
Het Zorgkantoor dient ook bij de uitoefening van de discretionaire bevoegdheid tot terugvordering van onverschuldigd betaalde pgb-voorschotten rekening te houden met de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging. De door appellante aangevoerde omstandigheid dat de terugvordering financiële gevolgen heeft voor haar, leidt er niet toe dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot terugvordering mocht overgaan. Het Zorgkantoor dient immers bij de inning of invordering van de geldschuld rekening te houden met de bescherming van de beslagvrije voet.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2017.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) N. Veenstra

AB