ECLI:NL:CRVB:2017:3042

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2017
Publicatiedatum
5 september 2017
Zaaknummer
16/5206 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling wegens niet gemeld huis in Marokko

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling van appellanten door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellanten ontvingen van 16 februari 1987 tot en met 31 december 2006 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving vanaf 1 januari 2007 een AOW-pensioen en aanvankelijk bijstand, maar vanaf 1 januari 2010 een AIO-aanvulling. De Svb heeft vastgesteld dat appellant een woning in Marokko bezit, die hij niet heeft gemeld, wat in strijd is met de inlichtingenverplichting. De waarde van de woning is getaxeerd op ongeveer € 36.750,-. De Svb heeft de AIO-aanvulling per 1 juni 2013 stopgezet en de bijstand over een eerdere periode teruggevorderd, omdat de waarde van de woning niet met terugwerkende kracht kon worden vastgesteld.

De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten betwist dat appellant eigenaar is van de woning. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb voldoende bewijs heeft geleverd dat appellant eigenaar is van de woning en dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar verbetert de gronden. De Svb wordt veroordeeld in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1.980,- en moet het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

16.5206 WWB

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 juli 2016, 15/6750 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 5 september 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.J.A. Bosch, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2017. Namens appellanten is verschenen mr. Bosch. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen van 16 februari 1987 tot en met 31 december 2006 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden. Appellant ontvangt met ingang van 1 januari 2007 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW-pensioen). Daarnaast ontvangen appellanten vanaf die datum aanvankelijk bijstand en vanaf 1 januari 2010 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling).
1.2.
Appellant is in 1996 gehuwd met [naam 1] (tweede echtgenote). Zij woont aan de [adres] , in de provincie [naam provincie] , Marokko (woning).
1.3.
In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek heeft de Attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade in Rabat (attaché) in opdracht van de Svb onderzoek gedaan naar de woning. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat appellant sinds meer dan tien jaar de woning bezit en dat de waarde van de woning op 15 april 2013 is getaxeerd op
408.000 Dirham, omgerekend ongeveer € 36.750,-. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een brief van de attaché van 15 mei 2013.
1.4.
De onderzoeksresultaten zijn voor de Svb aanleiding geweest om bij besluit van 13 juni 2013 de AIO-aanvulling met ingang van 1 juni 2013 stop te zetten (lees: in te trekken) en bij besluit van 18 november 2013 de bijstand onderscheidenlijk de AIO-aanvulling over de periode van 1 juli 2005 tot en met 31 mei 2013 in te trekken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 29.476,19 van appellanten terug te vorderen.
1.5.
In bezwaar hebben appellanten huurovereenkomsten en kwitanties van betaling van huur voor de woning overgelegd. De attaché heeft in opdracht van de Svb nader onderzoek verricht. Medewerkers van de attaché zijn bij de woning geweest en hebben gesproken met de waarnemend Caid en Moquaddems, functionarissen van de stad [naam stad] , over de huurovereenkomsten. Verder hebben zij gesproken met [naam 2] , wiens naam als verhuurder op de huurovereenkomsten staat. Tot slot hebben zij een bezoek gebracht aan de Regionale Belastingdienst van [naam stad] . De bevindingen zijn neergelegd in een brief van de attaché van 30 juni 2015.
1.6.
Bij besluit van 22 september 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 18 november 2013 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellanten, in strijd met de inlichtingenverplichting, niet hebben gemeld dat appellant een woning in het buitenland bezit met een waarde hoger dan de voor appellanten geldende vermogensgrens en dat het recht op bijstand niet is vast te stellen omdat de waarde van de woning niet met terugwerkende kracht kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, voor zover van belang, doet de betrokkene aan het bijstandverlenend orgaan, in dit geval de Svb, op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
4.2.
Schending van de inlichtingenverplichting vormt een rechtsgrond voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat in het geval wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan over de desbetreffende periode recht op volledige of aanvullende bijstand bestond.
4.3.
Een besluit tot intrekking van bijstand is een belastend besluit, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de Svb rust.
4.4.
Appellanten hebben in hoger beroep betwist dat appellant eigenaar van de woning is.
4.5.
Gelet op 4.3 is het aan de Svb om aannemelijk te maken dat appellant eigenaar van de woning is. Als de Svb daarin slaagt, is de vooronderstelling gerechtvaardigd dat deze woning een bestanddeel vormt van het vermogen waarover appellanten daadwerkelijk beschikken of redelijkerwijs kunnen beschikken. Vervolgens is het aan appellanten om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is.
4.6.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de onderzoeksbevindingen een toereikende grondslag bieden voor de conclusie dat de woning eigendom is van appellant. De functionarissen van de gemeente [naam stad] , waarmee de medewerkers van de attaché hebben gesproken, kennen appellant en L persoonlijk en verklaren dat [naam 3] geen eigenaar is van de woning en appellant al twaalf jaar wel eigenaar is. Verder verklaren zij dat de getoonde huurovereenkomsten geen bewijswaarde hebben, want er ontbreekt een waarmerk van de gemeente en een bezitskenmerk. Voorts heeft [naam 3] verklaard dat appellant eigenaar is van de woning en appellant hem heeft gevraagd om te doen alsof L de woning aan appellant verhuurt. De informatie van de Regionale Belastingdienst houdt in dat in de elektronische bestanden appellant als belastingplichtige voor de woning staat geregistreerd. Alleen appellant zelf kan een bewijsstuk krijgen van de Regionale Belastingdienst waarin staat wie de belastingplichtige is.
4.7.
Appellanten hebben in beroep en hoger beroep aangekondigd dat zij nog een verklaring van de Regionale Belastingdienst over zouden leggen, waaruit zou blijken dat appellant geen belastingplichtige is voor de woning. Appellanten hebben echter geen verklaring meer overgelegd.
4.8.
Gelet op wat in 4.5 en 4.6 is overwogen, heeft de Svb aannemelijk gemaakt dat appellant eigenaar is van de woning. Appellanten hebben de Svb hiervan geen melding gemaakt. Als gevolg van deze schending van de inlichtingenverplichting was het recht op bijstand onderscheidenlijk een AIO-aanvulling over de periode van 1 juli 2005 tot en met
14 april 2013 niet vast te stellen, omdat een waardebepaling van de woning over die periode ontbreekt. De waarde van het onroerend goed is op 15 april 2013 getaxeerd en het recht is vanaf die datum wel vast te stellen en wel op nihil, gezien de getaxeerde waarde.
4.9.
Uit 4.8 volgt dat het bestreden besluit voor de periode van 1 juli 2005 tot en met 14 april 2013 op een onjuiste motivering berust. Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden gepasseerd omdat aannemelijk is dat de appellanten daardoor niet zijn benadeeld. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij, als zij de inlichtingenverplichting niet hadden geschonden, wel recht op bijstand en later een AIO-aanvulling zouden hebben gehad. Tijdens het onderzoek door de attaché is de woning getaxeerd op € 36.750,- waarmee vanaf 15 april 2013 het recht is vast te stellen op nihil. Vanaf die datum wordt de grens van het voor appellanten geldende vrij te laten vermogen overschreden. De taxatie van de woning is door appellanten niet bestreden.
4.10.
Appellante heeft een beroep gedaan op het feit dat zij niet op de hoogte was van de eigendom van de woning. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 9 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:953) worden in geval van gezinsbijstand de beide in de gezinsbijstand begrepen partners als een eenheid gezien wat hun aanspraken en verplichtingen op grond van de WWB betreft. Dat geldt ook voor de AIO-aanvulling. Daarom kan geen van beide in de gezinsbijstand en AIO-aanvulling begrepen partners zich met succes beroepen op onbekendheid met activiteiten en de financiële situatie van de ander.
4.11.
Ten slotte is de Svb, gelet op de tekst van artikel 58, eerste lid, van de WWB, gehouden de kosten van bijstand terug te vorderen indien, zoals in deze procedure, er sprake is van schending van de inlichtingenverplichting. Dat betekent ook dat, anders dan appellanten hebben aangevoerd, artikel 4:84 van de Awb niet kan worden toegepast omdat geen sprake is van het toepassen van een beleidsregel.
4.12.
Uit 4.7 en 4.8 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd met verbetering van de gronden, omdat de rechtbank zelf geen toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 van de Awb.
5. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Deze kosten worden begroot op € 990,- in beroep en op € 990,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt de Svb in de kosten van appellanten tot een bedrag van € 1.980,-;
- bepaalt dat de Svb aan appellanten het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 169,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer als voorzitter en E.C.R. Schut en
J.H.M. van de Ven als leden, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2017.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) J.M.M. van Dalen

HD