ECLI:NL:CRVB:2017:3039

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2017
Publicatiedatum
5 september 2017
Zaaknummer
16/1374 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar en herzieningsverzoek kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het college had de woonkostentoeslag ingetrokken en een verzoek van appellante om terugbetaling van ingehouden kinderalimentatie afgewezen. De Raad oordeelde dat het bezwaar van appellante tegen de intrekking van de woonkostentoeslag niet-ontvankelijk was, omdat het te laat was ingediend. De Raad stelde vast dat de termijn voor het indienen van bezwaar was verstreken en dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was. Daarnaast werd het herzieningsverzoek van appellante om terugbetaling van de kinderalimentatie afgewezen, omdat zij geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die een herziening rechtvaardigden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van appellante ongegrond was verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de noodzaak om nieuwe feiten aan te voeren bij herzieningsverzoeken.

Uitspraak

16.1374 WWB

Datum uitspraak: 5 september 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
19 januari 2016, 15/1779 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.J. van Meggelen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens appellante heeft mr. L. den Ouden, advocaat, nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Den Ouden. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.A. Karreman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Naar aanleiding van een verzoek van appellante om de bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag met ingang van 20 december 2013 te beëindigen, heeft het college bij besluit van 21 augustus 2014 de woonkostentoeslag met ingang van 17 juni 2013 ingetrokken. Bij besluit van 24 november 2014 heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 augustus 2014 gegrond verklaard en bepaald dat de woonkostentoeslag met ingang van 20 december 2013 wordt ingetrokken. Vervolgens heeft het college bij besluit van 26 november 2014 (besluit 1) de over de periode van 20 december 2013 tot en met 16 juni 2014 betaalde woonkostentoeslag tot een bedrag van € 4.191,43 van appellante teruggevorderd.
1.3.
Appellante heeft bij brief van 26 januari 2015 het college verzocht om terugbetaling van de kinderalimentatie die in de periode van 21 maart 2012 tot en met 16 juni 2013 op haar bijstand is ingehouden. Het college heeft bij besluit van 27 januari 2015 (besluit 2) dit verzoek afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 24 februari 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante gericht tegen besluit 1 niet-ontvankelijk en het bezwaar tegen besluit 2 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante te laat bezwaar heeft gemaakt tegen besluit 1. Er is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Ten aanzien van besluit 2 heeft het college gesteld dat sprake is van een onherroepelijk geworden besluit over de inhouding op de bijstand ter hoogte van het bedrag van de kinderalimentatie. Op de uitkeringsspecificatie van 24 juli 2012 was de eerste inhouding van alimentatie zichtbaar. Appellante had dan ook toen bezwaar moeten maken. Appellante heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die ertoe zouden moeten leiden dat de inhouding moet worden herzien.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Besluit 1 (woonkostentoeslag)
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, is een bezwaarschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift
niet-ontvankelijkheidverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Niet in geschil is dat besluit 1 op 26 november 2014 is verzonden. Dit betekent dat besluit 1 op die datum op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt als bedoeld in artikel 6:8, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 3:41, eerste lid, van de Awb. De bezwaartermijn is aangevangen op 27 november 2014 en geëindigd op 7 januari 2014. Blijkens de poststempel op de envelop is het bezwaarschrift van 3 januari 2015 op 15 januari 2015 ter post bezorgd. Het bezwaarschrift is op 16 januari 2015 door het college ontvangen. Het bezwaar is dus niet tijdig ingediend. De stelling van appellante dat zij het bezwaarschrift heeft ingediend binnen zes weken na de ontvangst van besluit 1 op 2 december 2014 en dus tijdig is ingediend, gaat eraan voorbij dat ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb de termijn voor het indienen van bezwaar niet aanvangt met de ontvangst van een besluit, maar met ingang van de dag na die waarop het besluit aan appellante is verzonden.
4.3.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat de termijnoverschrijding op grond van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar moet worden geacht. Het moment van het ter post bezorgen op 15 januari 2015 is immers ook meer dan zes weken gelegen na 2 december 2014.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het college het bezwaar van appellante tegen besluit 1 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat aan een inhoudelijke beoordeling van de terugvordering van de woonkostentoeslag niet wordt toegekomen.
Besluit 2 (kinderalimentatie)
4.5.
De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat het verzoek van appellante van 26 januari 2015 om terugbetaling van de reeds op de bijstand ingehouden kinderalimentatie, ertoe strekt dat het college terugkomt van het besluit tot inhouding zoals neergelegd in de uitkeringsspecificatie 24 juli 2012. Anders dan appellante heeft gesteld, wordt door het ontbreken van een bezwaarclausule in de uitkeringsspecificatie van 24 juli 2012 het besluitkarakter daarvan niet aangetast (zie o.m. de uitspraak van 29 februari 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:ZB8777).
4.6.
Op een verzoek om terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit is artikel 4:6 van de Awb van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.7.
Appellante heeft geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in vorenbedoelde zin naar voren gebracht. De door appellante aangevoerde redenen waarom de kinderalimentatie ten onrechte is ingehouden op de bijstand had appellante kunnen inbrengen in een tijdig ingediend bezwaarschrift tegen de uitkeringsspecificatie van 24 juli 2012. De stelling van appellante dat zij niet heeft onderkend dan wel heeft kunnen onderkennen dat in de uitkeringsspecificatie een besluit lag besloten, leidt niet tot een ander oordeel.
4.8.
Uit 4.4 tot en met 4.7 volgt dat het college het herzieningsverzoek van appellante van
26 januari 2015 terecht heeft afgewezen.
Conclusie
4.9.
Uit 4.4 en 4.8 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer als voorzitter en M. Hillen en J.H.M. van de Ven als leden, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2017.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) L.V. van Donk

HD