ECLI:NL:CRVB:2017:2998

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2017
Publicatiedatum
1 september 2017
Zaaknummer
16/2587 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en de geschiktheid van functies voor appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van de ziekengelduitkering van appellante. Appellante, die eerder als thuishulp werkte, had zich op 25 maart 2014 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar aanvankelijk ziekengeld verstrekt, maar na een beoordeling door een verzekeringsarts op 25 februari 2015, werd vastgesteld dat appellante in staat was om te werken, met inachtneming van haar beperkingen. De verzekeringsarts concludeerde dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.

Na bezwaar van appellante tegen het besluit van het Uwv om haar ziekengeld te beëindigen, heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep, L.C. Jacobs, vastgesteld dat appellante lijdt aan een aanpassingsstoornis en andere medische aandoeningen, maar dat zij in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad heeft in zijn beoordeling bevestigd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, N. Khalid, juist zijn. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die de eerdere bevindingen zou kunnen ondermijnen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij het recht op ziekengeld van appellante is beëindigd.

Uitspraak

16/2587 ZW
Datum uitspraak: 1 september 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 maart 2016, 15/6610 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.C. Gordijn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2017. Namens appellante is verschenen mr. S.C. Gordijn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als thuishulp A voor 23,78 uur per week. Na beëindiging van haar dienstverband heeft zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Vanuit die situatie heeft appellante zich op 25 maart 2014 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts van het Uwv appellante op 25 februari 2015 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 februari 2015. In alle rubrieken van deze FML zijn beperkingen weergegeven, waaronder een urenbeperking. Op basis van deze FML heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat er geen functies kunnen worden geselecteerd. Bij besluit van 20 maart 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat de ZW-uitkering van appellante ongewijzigd wordt voortgezet.
1.3.
Naar aanleiding van het tegen dit besluit door appellante gemaakte bezwaar heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep L.C. Jacobs in een rapport van 10 juni 2015 vastgesteld dat bij appellante sprake is van een aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken, hypertensie, diabetes mellitus, aspecifieke gewrichtsklachten en adipositas. Deze verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat een urenbeperking van 20 uur ruim is, gezien de medische problematiek. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van
25 juni 2015 vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog meer dan 65% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft op 29 juni 2015een voornemen tot wijziging van het besluit van 20 maart 2015 aangekondigd. In dit voornemen geeft het Uwv te kennen dat appellante met ingang van 29 juli 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het voorgenomen besluit van 29 juni 2015
.
1.4.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen het voorgenomen besluit van
29 juni 2015 bij besluit van 1 oktober 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Verzekeringsarts bezwaar en beroep
N. Khalid heeft op 2 september 2015 een rapport uitgebracht. Deze verzekeringsarts heeft met een FML van 2 september 2015 opnieuw in beeld gebracht welke beperkingen appellante op 25 februari 2015 had voor het verrichten van arbeid. Daarbij heeft deze verzekeringsarts, met inachtneming van de bij appellante aanwezige aanpassingsstoornis, beperkingen opgenomen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. Met betrekking tot de werktijden zijn beperkingen opgenomen om ’s avonds en ’s nachts te werken en/of ploegendiensten te draaien, omdat diabetes mellitus moeilijk te combineren is met wisselende diensten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan zich niet vinden in de eerder aangenomen urenbeperking van 20 uur per week. Gelet op de standaard “verminderde arbeidsduur” acht hij een urenbeperking medisch niet noodzakelijk, omdat geen sprake is van een energetische of psychiatrische aandoening of een verminderde beschikbaarheid voor arbeid door een intensieve therapie. Verzekeringsarts Khalid heeft vastgesteld dat de primaire verzekeringsarts zonder toereikende motivering is afgeweken van genoemde standaard. Hij concludeert dat een passieve coping, inactiviteit en deconditionering geen redenen zijn om een urenbeperking aan te nemen. Uitgaande van de in de aangepaste FML van
2 september 2015 neergelegde beperkingen heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep
in een rapport van 28 september 2015 geconcludeerd dat de eerder in bezwaar geselecteerde functies nog steeds geschikt zijn en heeft hij appellantes verdiencapaciteit per 24 maart 2015 berekend op 82,44%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat zowel het verzekeringsgeneeskundig als het arbeidskundig onderzoek zorgvuldig is verlopen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verzekeringsarts bezwaar en beroep Khalid het dossier heeft bestudeerd, de hoorzitting heeft bijgewoond en bij de heroverweging de brief van 19 november 2014 van de huisarts van appellante en het in bezwaar overgelegde huisartsenjournaal heeft betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de psychische beperkingen bij de primaire medische beoordeling zijn onderschat en heeft hierin aanleiding gezien de FML aan te passen op 2 september 2015. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te oordelen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep Khalid de belastbaarheid van appellante op de datum in geding, 29 juli 2015, onjuist heeft ingeschat. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 28 september 2015 voldoende heeft gemotiveerd waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde, als passend beoordeelde functies van productiemedewerker industrie, huishoudelijk medewerker gebouwen en samensteller kunststof en rubberindustrie geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellante op de datum in geding.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat haar medische klachten zijn onderschat en dat zij in verband met de combinatie van haar vermoeidheidsklachten en psychische klachten niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Met de rechtbank bestaat geen aanleiding te oordelen dat het medisch onderzoek op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat het Uwv de belastbaarheid van appellante onjuist heeft ingeschat. Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd die aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de juistheid van de bevindingen en de conclusies van verzekeringsarts bezwaar en beroep Khalid in zijn rapport van
2 september 2015.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
5. De overwegingen 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

AB