ECLI:NL:CRVB:2017:2992

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2017
Publicatiedatum
31 augustus 2017
Zaaknummer
16/1208 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke geschillen met betrekking tot ontslagbesluiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had zich onbevoegd verklaard in een geschil dat voortkwam uit een ontslagbesluit van de Raad van bestuur van het Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam. Appellant was sinds 1 november 2008 in dienst en had op 31 maart 2015 eervol ontslag gekregen. Na bezwaar tegen dit ontslag, ontving hij op 4 juni 2015 een brief van de arbeidsjurist van het Erasmus MC, die niet gemandateerd was om een besluit te nemen. De rechtbank oordeelde dat deze brief niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt, waardoor bezwaar en beroep niet mogelijk waren. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de uitspraak. Tevens werd het verzoek van appellant om schadevergoeding afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

16/1208 AW
Datum uitspraak: 31 augustus 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
14 januari 2016, 15/4341 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam (raad van bestuur)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De raad van bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Appellant heeft daarbij om schadevergoeding verzocht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2016, waar de zaak tegelijk is behandeld met de zaak 16/1207 AW. Appellant is verschenen. De raad van bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y.G.B. Coonen-ter Braak en C. Meinhardt-van Lint. Het onderzoek ter zitting is geschorst. Appellant heeft nadere stukken ingediend. Het onderzoek ter zitting is hervat op 9 maart 2017. Appellant is verschenen. De raad van bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Coonen-ter Braak en Meinhardt-van Lint. Het onderzoek ter zitting is andermaal geschorst. Appellant heeft nadere stukken ingediend. Het onderzoek ter zitting is weer hervat op 20 juli 2017. Appellant is verschenen. De raad van bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.D. Aiken. Na de behandeling zijn de zaken weer gesplitst. Heden wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was met ingang van 1 november 2008 aangesteld in de functie van
[naam functie] bij het Erasmus Universitair Medisch Centrum (Erasmus MC).
1.2.
Bij besluit van 31 maart 2015 heeft de raad van bestuur appellant met ingang van 1 juli 2015 eervol ontslag verleend.
1.3.
Bij brief van 6 mei 2015 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het ontslagbesluit.
1.4.
Bij brief van 4 juni 2015 heeft de arbeidsjurist van het Erasmus MC gereageerd op het bezwaarschrift. Tegen deze brief heeft appellant beroep ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de brief van 4 juni 2015 is ondertekend door de arbeidsjurist van het Erasmus MC, die daarbij niet is gemandateerd door de raad van bestuur om een besluit te nemen. Bovendien is de brief niet gericht op een beslissing waarmee de rechten van appellant zijn veranderd. De brief is slechts een reactie op het bezwaarschrift van appellant van 6 mei 2015 tegen het ontslagbesluit. De brief kan dus niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:1 van de Awb in verbinding met artikel 7:1 van de Awb is bezwaar en beroep tegen deze brief niet mogelijk.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. De brief van 4 juni 2015 kan volgens hem wel worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en maakt die tot de zijne. De rechtbank heeft dus terecht geconcludeerd dat zij niet bevoegd is over dit geschil te beslissen.
4.2.
Het hoger beroep slaagt daarom niet en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. De veroordeling tot vergoeding van schade waarom appellant heeft verzocht, komt niet voor toewijzing in aanmerking.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en C.H. Bangma en
M. Kraefft als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J. Tuit

HD