ECLI:NL:CRVB:2017:2976

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2017
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
15/5037 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de ongewijzigde vaststelling van de Wajong-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak heeft appellante, geboren op [geboortedag] 1987, op 4 september 2012 een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 7 november 2012, werd geconcludeerd dat appellante door haar leefsituatie en psychische problematiek niet in staat was om te participeren. De verzekeringsarts stelde een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op, waaruit bleek dat appellante belastbaar was, zodra haar situatie verbeterde. In een rapport van 31 januari 2013 concludeerde een arbeidsdeskundige dat appellante op 20 januari 2005 en op 18 april 2013 niet in staat was om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen. Bij besluit van 26 maart 2013 werd vastgesteld dat appellante met ingang van 18 april 2013 recht had op arbeidsondersteuning en inkomensondersteuning ingevolge de Wajong 2010.

In juli 2014 vond er een herbeoordeling plaats, waarbij een arts op 4 juni 2014 concludeerde dat de medische situatie van appellante niet was gewijzigd ten opzichte van de eerdere beoordeling. Het Uwv besloot op 30 juli 2014 dat er niets veranderde aan de Wajong-uitkering van appellante. Tegen dit besluit maakte appellante bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op 14 oktober 2014. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar psychische klachten meer beperkingen met zich meebrachten dan het Uwv had aangenomen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek of aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad oordeelde dat de gronden in hoger beroep niet wezenlijk verschilden van de eerdere gronden en bevestigde de aangevallen uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

15/5037 WWAJ
Datum uitspraak: 30 augustus 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
30 juni 2015, 14/7641 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.A. Namaki, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2016. Namens appellante is verschenen mr. Namaki. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst, waarna op 24 april 2017 een comparitie heeft plaatsgevonden. Bij deze comparitie is namens appellante verschenen mr. Namaki. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Belder.
Met toestemming van partijen is nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedag] 1987, heeft op 4 september 2012 een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Naar aanleiding van deze aanvraag is appellante onderzocht door een verzekeringsarts die in een rapport van 7 november 2012 tot de conclusie is gekomen dat door de leefsituatie en psychische problematiek van appellante op dat moment participeren niet haalbaar is. Zodra de praktische situatie is verbeterd acht hij appellante belastbaar conform een door hem op
7 november 2012 vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). In een rapport van
31 januari 2013 is een arbeidsdeskundige tot de conclusie gekomen dat appellante op
20 januari 2005 en op 18 april 2013 (zestien weken na ontvangst van de aanvraag) niet in staat was om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen. Bij besluit van 26 maart 2013 is vastgesteld dat appellante met ingang van 18 april 2013 recht heeft op arbeidsondersteuning en inkomensondersteuning ingevolge de Wajong 2010.
1.2.
In verband met het onvoldoende nakomen van afspraken met het Uwv Werkbedrijf door appellante en een toename van klachten bij appellante heeft in juli 2014 een herbeoordeling plaatsgevonden. In dat kader is appellante op 4 juni 2014 onderzocht door een arts, die in een rapport van 11 juli 2014 tot de conclusie is gekomen dat de medische situatie en de belastbaarheid van appellante in vergelijking met de beoordeling eind 2012 niet is gewijzigd. Op 14 juli 2014 heeft hij een FML vastgesteld die identiek is aan de op 7 november 2012 vastgestelde FML. Bij besluit van 30 juli 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat er niets verandert aan de aan appellante toegekende Wajong-uitkering.
1.3.
Tegen dat besluit heeft appellante bezwaar gemaakt, waarbij zij een verslag van een psychodiagnostisch onderzoek heeft overgelegd.
1.4.
Onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
8 oktober 2014 heeft het Uwv het bezwaar van appellante bij besluit van 14 oktober 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek of aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsartsen. Niet gebleken is dat deze artsen medische aspecten van appellante hebben gemist. De stelling van appellante dat zij meer beperkingen heeft, waardoor zij niet in staat is arbeid te verrichten, is niet met medisch objectiveerbare stukken onderbouwd. Daarom heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen.
3. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij als gevolg van haar psychische klachten meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat zij niet in staat is om aan de participatieverplichtingen te voldoen. Zij kan niet werken, ook niet op termijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de medische situatie van appellante is gewijzigd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het standpunt van het Uwv, dat er sinds de beoordeling op 7 november 2012 niets is gewijzigd in de medische situatie van appellante, onderschreven. Deze conclusie van de rechtbank wordt, evenals de vaststelling dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig medisch onderzoek hebben ingesteld en dat de beperkingen juist zijn vastgesteld, onderschreven. De overwegingen die de rechtbank tot deze conclusies hebben gebracht, worden geheel onderschreven. De gronden in hoger beroep, die niet wezenlijk verschillen van de gronden zoals die eerder in de procedure naar voren zijn gebracht, kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten wordt geen aanleiding gezien.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2017.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) B. Dogan

AB