ECLI:NL:CRVB:2017:2956
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad inzake toekenning op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1942, beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) van 14 januari 2016, waarbij haar aanvraag om toekenning op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) werd afgewezen. Appellante was eerder aangemerkt als oorlogsslachtoffer en ontving een invaliditeitsuitkering, maar was het niet eens met de mate van arbeidsongeschiktheid die aan haar was toegekend. De Raad voor de Rechtspraak heeft de medische adviezen van de betrokken artsen beoordeeld, waaronder het advies van G.J. Laatsch, dat stelde dat de psychische en lichamelijke beperkingen volledig aan de oorlogservaringen moesten worden toegeschreven. De Raad oordeelde echter dat er geen aanleiding was om het oordeel van Laatsch te volgen, gezien de medische gegevens en de conclusies van andere deskundigen. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden.
Daarnaast heeft appellante verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad constateerde dat de procedure langer dan twee jaar had geduurd, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 500,- voor immateriële schade, toe te rekenen aan de Staat der Nederlanden. De proceskosten van appellante werden vastgesteld op € 247,50. De uitspraak werd gedaan op 10 augustus 2017.