ECLI:NL:CRVB:2017:2952
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over vergoeding griffierecht na intrekking beroep vaststellingsovereenkomst
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vergoeding van griffierecht na de intrekking van een beroep. Appellant, werkzaam bij de gemeente Utrecht, had een vaststellingsovereenkomst gesloten met het college van burgemeester en wethouders van Utrecht na een verstoorde arbeidsrelatie. Na het intrekken van een eerder beroep over de uitvoering van deze overeenkomst, verzocht de gemachtigde van appellant om terugbetaling van het griffierecht. Het college weigerde deze vergoeding, wat leidde tot een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit over de vergoeding van het griffierecht. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat de gemachtigde niet als belanghebbende werd aangemerkt. In hoger beroep betoogde appellant dat de rechtbank ten onrechte de gemachtigde niet als indiener had erkend. De Raad oordeelde dat de rechtbank dit had moeten onderkennen en dat appellant als indiener van het beroep moest worden aangemerkt. De Raad verklaarde het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit opnieuw niet-ontvankelijk, maar verklaarde het beroep tegen de weigering van het college om het griffierecht te vergoeden ongegrond. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het college werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan appellant.