ECLI:NL:CRVB:2017:295

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2017
Publicatiedatum
25 januari 2017
Zaaknummer
15/5484 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening na intrekking op grond van niet voldoen aan inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die zijn beroep tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering ongegrond verklaarde. Appellant ontving sinds 25 juli 2012 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) op een uitkeringsadres, maar zijn bijstand werd per 19 juni 2014 ingetrokken omdat hij niet meer op dat adres stond ingeschreven en niet meewerkte aan een huisbezoek. De rechtbank oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat hij op het uitkeringsadres woonde en dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden.

Appellant diende op 14 augustus 2014 een nieuwe aanvraag in voor bijstand, maar deze werd afgewezen omdat hij niet kon aantonen dat zijn woonsituatie was veranderd. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat het aan appellant was om te bewijzen dat hij voldeed aan de voorwaarden voor bijstandsverlening. De Raad oordeelde dat de gronden van appellant in hoger beroep een herhaling waren van zijn eerdere argumenten en dat de rechtbank deze gemotiveerd had weerlegd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

15/5484 WWB
Datum uitspraak: 24 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
30 juni 2015, 15/2925 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G. Groen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 15/4868 en 15/8267 plaatsgevonden op 20 september 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Groen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken 15/4868 en 15/8267 en deze zaak gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving met ingang van 25 juli 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande op het adres [adres]
(uitkeringsadres). Hij bewoonde hier een kamer bij mevrouw [naam] .
1.2.
Bij besluit van 13 augustus 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
24 november 2014, heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 19 juni 2014 ingetrokken en de over de periode van 19 juni 2014 tot en met 31 juli 2014 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 1.083,74 van appellant teruggevorderd. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant met ingang van 19 juni 2014 niet meer staat ingeschreven op het uitkeringsadres en hij niet voldoet aan de verplichtingen van artikel 17 van de WWB door het niet verlenen van medewerking aan een huisbezoek en onderzoek naar zijn woonsituatie. Het recht op bijstand kan hierdoor niet worden vastgesteld. Bij uitspraak van 3 juni 2015 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Bij uitspraak van heden in zaak 15/4868 heeft de Raad die uitspraak bevestigd.
1.3.
Appellant heeft op 14 augustus 2014 een aanvraag ingediend om bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Op 14 oktober 2014 heeft een medewerker van de Dienst SZW, Afdeling Bijzonder Onderzoek (ABO) getracht een huisbezoek af te leggen aan de woning op het uitkeringsadres. Vervolgens is appellant uitgenodigd voor een gesprek op
22 oktober 2014. Appellant heeft tijdens het gesprek onder meer verklaard dat hij sinds 2013 op het uitkeringsadres woont en dat hij geen sleutel van de woning heeft. De hoofdbewoonster laat hem ’s avonds na haar werk binnen en ’s ochtends gaat hij weer weg als zij naar haar werk gaat.
1.4.
Bij besluit van 22 oktober 2014 heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen.
1.5.
Bij besluit van 9 maart 2015 (bestreden besluit) heeft het college de tegen het bestreden besluit gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellant er niet in is geslaagd aan te tonen dat sprake is van een wijziging in de omstandigheden in die zin dat nu wel wordt voldaan aan de vereisten voor bijstandverlening. Appellant heeft geen medewerking verleend aan een huisbezoek omdat hij geen huissleutel heeft en ook niet kan krijgen. Hierdoor heeft hij geen duidelijkheid verschaft over zijn feitelijke woon- en leefsituatie.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant door het college meermaals uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld om aannemelijk te maken dat hij zijn woonadres heeft op het uitkeringsadres. Uit het rapport van bevindingen van 22 oktober 2014 komt naar voren dat het college op 14 en 22 oktober 2014 heeft getracht een huisbezoek bij appellant af te leggen. Bij het eerste huisbezoek werd niet opengedaan. Het tweede huisbezoek vond geen doorgang omdat appellant verklaarde dat hij niet over een huissleutel beschikt. Uit het dossier blijkt dat appellant ten tijde van het indienen van de onderhavige aanvraag niet was ingeschreven op het uitkeringsadres en deze woning alleen kon betreden indien de hoofdbewoonster aanwezig was. Appellant heeft daarnaast geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij voor de woonruimte huur betaalt, terwijl het college hem hier wel om heeft verzocht. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat appellant niet heeft aangetoond dat sprake is van een wijziging in de omstandigheden in die zin dat hij wat betreft zijn woon- en leefsituatie wel aan de voorwaarden voor het recht op bijstand voldoet.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat hij met instemming van de hoofdbewoonster zijn nachten op het uitkeringsadres doorbracht. Hem kan niet worden verweten dat hij niet stond ingeschreven op het uitkeringsadres. Van schending van de inlichtingenverplichting is volgens appellant geen sprake. Het feit dat hij geen sleutel bezat van de woning betekent niet dat hij zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden, omdat hij daar een afdoende verklaring voor heeft gegeven. De situatie kon worden beoordeeld op het moment dat de hoofdbewoonster thuis was. Appellant voert aan dat het college in het bestreden besluit niet de grondslag kan wijzigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 14 augustus 2014 tot en met 22 oktober 2014.
4.2.
Indien een eerdere aanvraag om periodieke bijstand is afgewezen en de betrokkene een nieuwe aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Voorts merkt de Raad op dat een bestuursorgaan in het kader van een volledige heroverweging in bezwaar op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht gerechtigd is om de motivering zoals neergelegd in het op de aanvraag genomen besluit aan te passen of te wijzigen.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2017.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) C. Moustaïne

HD