ECLI:NL:CRVB:2017:2945

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2017
Publicatiedatum
29 augustus 2017
Zaaknummer
16/2377 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking AIO-aanvulling wegens niet gemelde woning in Marokko

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die een AIO-aanvulling ontving, had een woning in Marokko die hij niet had gemeld bij de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De Svb had de AIO-aanvulling ingetrokken omdat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij over vermogen in de vorm van een woning beschikte. De appellant had eerder een formulier ingevuld waarin hij aangaf geen onroerende zaken te bezitten, wat in strijd was met de werkelijkheid. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de intrekking ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. De Raad concludeerde dat de appellant inderdaad zijn inlichtingenverplichting had geschonden. De appellant had aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de gevolgen van het bezit van de woning voor zijn AIO-aanvulling, maar de Raad oordeelde dat dit geen valide argument was. De Svb had de appellant duidelijk geïnformeerd over de vermogensgrens die voor hem gold. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan op 29 augustus 2017.

Uitspraak

16.2377 WWB

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 maart 2016, 15/5205 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 29 augustus 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A. van Heijningen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Heijningen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.F. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 23 februari 2011 heeft de Svb aan appellant en zijn echtgenote ter aanvulling op een onvolledig ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet met ingang van 31 januari 2011 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) toegekend.
1.2.
Op 3 april 2014 heeft de Svb bij wijze van steekproef aan appellant een formulier toegezonden met vragen over verblijf en vermogen in het buitenland. Appellant heeft dit formulier op 23 juni 2014 bij de Svb ingeleverd en daarop onder andere vermeld dat hij eigenaar is van een woning in Marokko. De Svb heeft appellant vervolgens bij brief van
1 augustus 2014 onder meer verzocht een taxatierapport van deze woning te over leggen.
1.3.
Bij brief van 6 augustus 2014 heeft appellant aan de Svb meegedeeld dat hij per
1 augustus 2014 geen AIO-aanvulling meer wenst te ontvangen. Daarop heeft de Svb de
AIO-aanvulling van appellant met ingang van 1 augustus 2014 beëindigd.
1.4.
Bij brief van 4 september 2014 heeft de Svb appellant nogmaals verzocht een taxatierapport van zijn woning in Marokko over te leggen. Appellant heeft op 16 oktober 2014 telefonisch verklaard dat hij de woning in Marokko in 1996 voor fl. 90.000,- heeft gekocht en dat de waarde van de woning inmiddels is gehalveerd vanwege de ligging in een bergachtig gebied.
1.5.
Bij besluit van 31 oktober 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 juli 2015 (bestreden besluit), heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellant over de periode van
31 januari 2011 tot en met 31 juli 2014 ingetrokken. Aan de besluitvorming heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij over vermogen in de vorm van een woning in Marokko beschikt. Verder heeft appellant in strijd met deze verplichting de verzochte aanvullende informatie niet verstrekt. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of appellant vanaf 31 januari 2011 recht had op een AIO-aanvulling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 31 januari 2011 tot en met 31 juli 2014.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant een woning in Marokko bezit en dat de waarde hiervan in de te beoordelen periode de voor hem geldende vermogensgrens te boven ging. Partijen zijn uitsluitend verdeeld over de vraag of appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de woning in Marokko.
4.3.
Appellant heeft ter zitting van de Raad betoogd dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, maar dat sprake is van onduidelijke formulering van het aanvraagformulier voor de AIO-aanvulling. Op de vraag of appellant bijvoorbeeld een (vakantie)huis of een garage binnen of buiten Nederland bezit heeft hij het hokje ‘ja’ open gelaten en daarmee heeft hij bedoeld ‘ja’ in te vullen. Deze stelling is onnavolgbaar. Appellant heeft immers op dit formulier op de vraag of hij onroerende zaken bezit wel het hokje ‘nee’ aangekruist. Bovendien heeft appellant op een formulier inkomstenopgave van augustus 2012 op de vraag of hij vermogen had of heeft gekregen in de laatste twaalf maanden opnieuw het hokje dat hij géén vermogen bezit aangekruist, terwijl appellant ook toen onroerend goed in Marokko bezat. Dit brengt met zich mee dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden, door geen melding te maken van de woning in Marokko.
4.4.
Appellant heeft verder aangevoerd dat hij eerder een uitkering op grond van Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) ontving, waarbij een vermogensvrijstelling van ruim fl. 200.000,- gold. Appellant is er daarom vanuit gegaan dat eenzelfde vermogensvrijstelling in het kader van de
AIO-aanvulling zou gelden. Dat de woning in Marokko wel van invloed zou kunnen zijn op het recht op een AIO-aanvulling had appellant dan ook niet redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn.
4.4.1.
Deze beroepsgrond slaagt evenmin. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de omstandigheid dat appellant eerder een uitkering op grond van de IOAZ ontving en in dat kader een vermogensvrijstelling van fl. 200.000,- gold, geen reden vormt voor de conclusie dat appellant er zonder meer op had mogen vertrouwen dat dezelfde vrijstelling dertien jaar later in het kader van een andere wet ongewijzigd op hem van toepassing zou zijn. Bovendien heeft de Svb appellant er in het in 1.1 genoemde toekenningsbesluit op gewezen dat de voor hem geldende vermogensgrens op dat moment € 11.110,- bedroeg.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2017.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) P.C. de Wit

HD