ECLI:NL:CRVB:2017:2935
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanspraak op een eenmalige bijzondere uitkering in het kader van de Ereschuldregeling voor gewezen militairen
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de aanspraak van appellant, een gewezen militair, op een eenmalige bijzondere uitkering op basis van de Regeling Ereschuld. Appellant ontving een militair invaliditeitspensioen wegens een psychische aandoening en had een mate van invaliditeit van 20% vastgesteld. De Minister van Defensie had appellant een bijzondere uitkering van € 25.000,- toegekend, maar appellant was van mening dat deze uitkering niet in overeenstemming was met zijn mate van arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de beoordeling van de aanspraak op de uitkering een administratieve beoordeling is, waarbij geen eigenstandig medisch onderzoek plaatsvindt. De Raad bevestigt dat de minister op goede gronden de uitkering heeft toegekend op basis van de mate van invaliditeit, en dat het ontbreken van een vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid geen onredelijke uitkomst oplevert. De Raad wijst het hoger beroep van appellant af en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.