ECLI:NL:CRVB:2017:2928

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2017
Publicatiedatum
25 augustus 2017
Zaaknummer
15/7285 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanspraak op kinderbijslag en terugwerkende kracht in het kader van verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van kinderbijslag aan appellant. Appellant had in 2014 kinderbijslag aangevraagd voor zijn kinderen, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) had de toekenning beperkt tot een periode van vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag. Appellant stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die een langere terugwerkende kracht rechtvaardigden, omdat hij in een vreemdelingrechtelijke procedure een verblijfsvergunning had verkregen na zeven jaar procederen. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en in hoger beroep werd betoogd dat appellant eerder bij de Svb was geweest om kinderbijslag aan te vragen, maar was weggestuurd vanwege het ontbreken van een verblijfsvergunning. De Raad oordeelde dat appellant geen bewijs had geleverd dat hij de Svb had geïnformeerd over zijn mogelijke aanspraak op een verblijfsvergunning of dat hij vóór het vierde kwartaal van 2009 een potentieel recht op kinderbijslag had kenbaar gemaakt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb terecht de beoordeling van de aanspraak op kinderbijslag had beperkt tot de periode van vijf jaar. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het beleid van de Svb af te wijken, en dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

15/7285 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
18 september 2015, 15/3146 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 25 augustus 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.P. Sanchez Montoto, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2017. Appellant heeft zich daarbij laten vertegenwoordigen door mr. Sanchez Montoto. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 30 oktober 2014 heeft appellant kinderbijslag aangevraagd ten behoeve van zijn kinderen, geboren in 2002 ([kind 1]) en 2008 [kind 2] en [kind 3]). Hij heeft hierbij een besluit gevoegd van 25 september 2014 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst waaruit blijkt dat aan appellant met terugwerkende kracht een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend geldig van 13 februari 2007 tot 13 februari 2017.
1.2.
Bij afzonderlijke besluiten van 5 december 2014 heeft de Svb kinderbijslag toegekend ten behoeve van [kind 1] vanaf het vierde kwartaal van 2013 en ten behoeve van de kinderen [kind 2] en [kind 3] vanaf het vierde kwartaal van 2014.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 27 maart 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen de besluiten van 5 december 2014 gegrond verklaard en kinderbijslag toegekend ten behoeve van [kind 1] over het vierde kwartaal van 2009 tot en met het derde kwartaal van 2013 en ten behoeve van [kind 2] en [kind 3] over het vierde kwartaal van 2009 tot en met het derde kwartaal van 2014.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is aangevoerd dat in het geval van appellant bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om van een langere terugwerkende kracht dan vijf jaar uit te gaan. Deze bijzondere omstandigheden zijn gelegen in het feit dat in de vreemdelingrechtelijk procedure prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Hof van Justitie EU die hebben geleid tot het arrest Demir en tot positief resultaat heeft gehad dat aan appellant na zeven jaar procederen een verblijfsvergunning is verleend. Daarbij is hij ook al voor 2013 bij het loket van de Svb geweest om kinderbijslag aan te vragen, maar is hij weggestuurd omdat hij geen verblijfsvergunning had. Dat van deze daad van veiligstellen van zijn aanspraak op kinderbijslag geen bewijs voorhanden is, mag niet aan appellant worden tegengeworpen. Bovendien heeft appellant vanaf het derde kwartaal van 2007 recht op kinderbijslag en is geen aanvraag nodig om dit recht te gelde te maken. Ter onderbouwing van dit standpunt is gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 8 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4794.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de Svb de beoordeling van de aanspraak op kinderbijslag van appellant terecht heeft beperkt tot de periode van vijf jaar voorafgaande aan de aanvraag om kinderbijslag.
4.2.
Ingevolge artikel 14, derde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet kan het recht op kinderbijslag niet vroeger ingaan dan één jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kwartaal waarin de aanvraag werd ingediend. De Svb is bevoegd om in bijzondere gevallen af te wijken van de termijn van één jaar.
4.3.
De Svb hanteert in het kader van de kinderbijslag het beleid dat sprake is van een bijzonder geval in de situaties waarin bij een overheidsorgaan een verzoek is ingediend tot vaststelling van een recht dat van doorslaggevend belang is voor het recht op kinderbijslag, zoals een verblijfsvergunning. In deze gevallen wordt een maximale terugwerkende kracht verleend van vijf jaar. Van een verdergaande terugwerkende kracht kan slechts sprake zijn als meer dan vijf jaar voor de definitieve aanvraag om kinderbijslag een daad van veiligstellen heeft plaatsgevonden. Dit beleid is in overeenstemming met hetgeen de Raad in zijn rechtspraak heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 16 april 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI1503).
4.4.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat in dit geval geen sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat die de Svb aanleiding hadden moeten geven met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht af te wijken van zijn beleid. Appellant heeft geen gegevens ingebracht waaruit blijkt dat hij de Svb heeft geïnformeerd over een mogelijke toekomstige aanspraak op een verblijfsvergunning of anderszins gegevens waaruit blijkt dat appellant vóór het vierde kwartaal van 2009 aan de Svb kenbaar heeft gemaakt dat hij een potentieel recht op kinderbijslag heeft. De enkele stelling dat appellant op enige niet nader aangeduide momenten bij het loket van de Svb is geweest, is daartoe onvoldoende. De Svb heeft ook geen gegevens van een dergelijk loketbezoek geregistreerd, terwijl loketbezoeken in het algemeen geregistreerd worden door Svb. Ook het feit dat in de vreemdelingrechtelijke procedure van appellant prejudiciële vragen zijn gesteld die hebben geleid tot een positieve beslissing, is geen bijzondere omstandigheid als in het beleid en de rechtspraak van de Raad bedoeld.
4.5.
Uit wat hiervoor onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2017.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) H. Achtot

AB