In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op kinderbijslag van appellant, die in Marokko woont en een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt. De Raad heeft geoordeeld dat appellant geen recht heeft op kinderbijslag vanaf het derde kwartaal van 2013. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de aan appellant toegekende WAO-uitkering in de periode tussen 31 januari 2011 en 15 maart 2011 is ingetrokken, waardoor niet meer voldaan werd aan de voorwaarden van het overgangsrecht. De Svb had eerder, bij besluit van 26 mei 2015, al meegedeeld dat appellant geen recht had op kinderbijslag, wat door de rechtbank in een eerdere uitspraak werd bevestigd.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij recht heeft op kinderbijslag en dat hij alle benodigde informatie zal verstrekken. De Raad heeft echter vastgesteld dat de intrekking van de WAO-uitkering op 31 januari 2011 betekent dat appellant niet langer een uitkering ontving zoals bedoeld in de relevante wetgeving. Hierdoor kan het recht op kinderbijslag, dat op basis van overgangsregelingen was verkregen, niet herleven. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier, en is openbaar uitgesproken. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.