ECLI:NL:CRVB:2017:2926

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2017
Publicatiedatum
25 augustus 2017
Zaaknummer
17/692 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van het beroepschrift inzake AOW door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, woonachtig in Turkije, had een beroepschrift ingediend tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) dat haar bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaarde. De appellante had het beroepschrift op de laatste dag van de beroepstermijn ter post bezorgd, maar het was pas meer dan een week na afloop van de termijn door de rechtbank ontvangen. De rechtbank had het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de termijn voor het indienen van beroep was verstreken.

In hoger beroep voerde de appellante aan dat zij het beroepschrift tijdig had verzonden. De Raad overwoog dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn was verlengd tot en met 4 januari 2016. Het beroepschrift was echter pas op 13 januari 2016 door de rechtbank ontvangen, wat meer dan een week na de afloop van de termijn was. De Raad concludeerde dat de appellante het risico had genomen door het beroepschrift op de laatste dag van de termijn ter post te bezorgen, en dat zij niet had aangetoond dat zij het beroepschrift eerder had kunnen verzenden.

Daarom werd de niet-ontvankelijkverklaring van de rechtbank bevestigd en werd het hoger beroep afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van griffier H. Achtot, en werd openbaar uitgesproken op 25 augustus 2017.

Uitspraak

17/692 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 december 2016, 16/301 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te Turkije (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 25 augustus 2017
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2017. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij beslissing op bezwaar van 20 november 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb het op 28 mei 2015 ontvangen bezwaarschrift van appellante tegen het besluit van 23 december 2014, niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Het tegen het bestreden besluit ingediende beroepschrift, dat volgens de poststempel op de enveloppe op 4 januari 2016 ter post is bezorgd, is door de rechtbank op 13 januari 2016 ontvangen. Gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding heeft appellante gesteld dat zij wegens ouderdom, hoge bloeddruk en niet goed kunnen lezen en schrijven alle brieven die zij ontvangt ter beantwoording doorstuurt, via een kennis, naar haar dochter die in een andere stad woont. Haar dochter neemt dan telefonisch contact op met het consulaat in Ankara en stelt vervolgens de nodige brieven op.
2. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard aangezien de termijn voor het instellen van beroep is geëindigd op 1 januari 2016 en het beroepschrift pas op 4 januari 2016 ter post is bezorgd. De rechtbank is niet gebleken van redenen om appellante niet in verzuim te achten ten aanzien van het buiten de termijn indienen van het beroep. De door appellante genoemde omstandigheden bevatten volgens de vaste rechtspraak geen grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij haar beroepschrift tijdig heeft verzonden.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit bedraagt ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Een beroepschrift is ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is ingevolge het tweede lid van die bepaling een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen.
4.2.
De Raad is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het beroepschrift van appellante wel tijdig ter post is bezorgd, nu met toepassing van de Algemene Termijnenwet de beroepstermijn was verlengd tot en met 4 januari 2016. Het beroepschrift is echter pas op
13 januari 2016, dus meer dan een week na afloop van de beroepstermijn, door de rechtbank ontvangen.
4.3.
Ten aanzien van een na afloop van de gestelde termijn ingediend beroepschrift blijft ingevolge artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, is door de wetgever onderkend dat de termijn van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb onvoldoende kan zijn voor verzendingen vanuit het buitenland. Onder omstandigheden kan in die gevallen artikel 6:11 van de Awb worden toegepast. Daarvoor is wel vereist dat de betrokkene het beroepschrift heeft verzonden op een tijdstip dat en met gebruikmaking van een middel dat niet het ernstige risico in zich draagt dat de termijn van artikel 6:9, tweede lid, wordt overschreden.
4.4.
Nu appellante het beroepschrift ter post heeft bezorgd op de laatste dag van de beroepstermijn, heeft zij het risico genomen dat het beroepschrift niet tijdig door de rechtbank zou worden ontvangen. Het is immers niet ongebruikelijk dat een brief uit Turkije langer dan een week onderweg is. Appellante had bij de verzending van het beroepschrift hiermee rekening dienen te houden. Nu voorts niet gebleken is dat appellante het beroepschrift niet (veel) eerder ter post had kunnen bezorgen, kan niet worden gezegd dat appellante datgene heeft gedaan wat van haar redelijkerwijs verwacht mocht worden. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is daarom geen sprake.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2017.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) H. Achtot

AB

KARAR

Temyiz Mahkemesi;
Gereğini düşündükten sonra,
Temyiz edilen karar onaylar.
işbu karar, kâtibin M.M. van der Kade huzurunda, başkan H. Achtot tarafından verilip 25.08.2017 tarihinde açıkça okunmuştur.