Uitspraak
OVERWEGINGEN
16 februari 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Ziektewet (ZW) vastgesteld dat appellant ongeschikt is voor zijn laatst verrichte werk, waarbij van belang is dat op een in december 2010 gemaakte MRI van de hersenen nieuw tumorweefsel is waargenomen. Uit MRI-onderzoek in september 2011 bleek van een stabiele situatie. Hij kreeg nieuwe medicatie maar bleef last houden van kortdurende absences en kreeg in december 2011 een insult.
MBO-3-opleiding Zorg en Welzijn en loopt drie dagen per week stage. De verzekeringsarts stelt vast dat appellant aangeeft weinig belemmeringen te ervaren, behalve wat vergeetachtigheid. Hij constateert geen merkbare cognitieve beperkingen. De verzekeringsarts stelt ook vast dat appellant beperkt ziekte-inzicht lijkt te hebben en neiging tot dissimuleren. De conclusie van de verzekeringsarts is dat de beperkingen uit 2010 niet meer in die mate aan de orde zijn en stelt een FML op met voorwaarde van voorspelbare werksituatie, zonder deadlines, niet werken op hoogtes of met gevaarlijke machines, niet beroepsmatig autorijden en geen structurele nachtdiensten. Op basis van deze FML van 23 november 2012 wordt de Wajong-uitkering beëindigd met ingang van 10 maart 2013 en wordt de aanvraag om een WIA-uitkering afgewezen, omdat appellant minder dan 25% respectievelijk 35% arbeidsongeschikt te achten is. Op verzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft psychiater en neuropsycholoog I. Visser op 8 mei 2013 een rapport van neuropsychologisch onderzoek uitgebracht. Hierbij werd geconcludeerd dat er weliswaar afwijkingen zijn gevonden met betrekking tot het verbale geheugen en complexe vaardigheden, maar dat deze gelet op de overige bevindingen nauwelijks klinisch relevant waren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep zag dan ook geen grond voor aanpassing van de FML.
4 oktober 2013, van dr. M.J.J. Gerritsen, klinisch neuropsycholoog, ingebracht. Gerritsen kwam hierbij tot de conclusie dat sprake is van stoornissen in de executieve functies, complexe informatieverwerking en theory of mind, discrepantie tussen het verbale en performale IQ, een niet volledig intact geheugen ten aanzien van losse feiten en een onvolledig ziekte-inzicht. Hij is van oordeel dat structuur in werk belangrijk is en fulltime werk voor appellant niet haalbaar is.
10 maart 2013 (Wajong 2010) en 16 februari 2013 (Wet WIA) sprake was van een cognitieve stoornis en epilepsie bij een status na atrocytoombehandeling rechts pariëtotemporaal en zenuwletsel met dysfuncties van de rechter pink. Gelet op de eigen onderzoeksbevindingen in combinatie met de resultaten van de door Visser en Gerritsen uitgevoerde neuropsychologische onderzoeken, stelt hij vast dat appellant licht beperkt is ten aanzien van het verdelen van de aandacht, inzicht in eigen kunnen, tijds- en tempodruk, werk onder deadlines en produktiepieken en dat voldoende structuur en voorspelbaarheid in de werksituatie noodzakelijk is. Verder acht hij appellant beperkt voor nachtdiensten en werk in gevaarzettende omstandigheden en merkt hij op dat hij “geneigd zou zijn om betrokkene eerst maar eens langer durend, bijvoorbeeld een jaar, te laten functioneren met een vorm van coaching in een werksituatie met een arbeidsduurbeperking van 1 dag per week.” Kemperman geeft vervolgens te kennen dat de FML van 23 november 2012 ongeveer wel overeenkomt met de door hem vastgestelde beperkingen, behalve op het punt van de duurbeperking.
januari 2016, ongewijzigd voortgezet. Appellant bleek in mei 2015 opnieuw te zijn geopereerd aan de resttumor, omdat (opnieuw) sprake was van groei.
12 december 2013. Het is de vraag of door het Uwv overtuigend is gemotiveerd dat met de in beroep aangepaste FML van 3 oktober 2014 afdoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant op de data in geding van 16 februari 2013 en 10 maart 2013, met name gelet op de bevindingen en conclusies van Kemperman. Kemperman is van oordeel dat enige vorm van begeleiding op de werkvloer noodzakelijk is en hij stelt vast dat appellant (licht) beperkt is ten aanzien van het verdelen van de aandacht, inzicht in eigen kunnen en tijds- en tempodruk en dat in de werksituatie voldoende structuur en voorspelbaarheid noodzakelijk is. Daarnaast zijn opmerkelijke verschillen tussen de FML van 29 november 2010 en de FML van 3 oktober 2014 te constateren. In 2010 waren substantieel meer beperkingen aangenomen ten aanzien van persoonlijk functioneren, met name ten aanzien van verdelen van de aandacht, vaste werkwijze, zonder afleiding door activiteiten van anderen en storingen/onderbrekingen, geen continu hoog handelingstempo en is er de noodzaak van rechtstreeks toezicht en/of intensieve begeleiding vastgesteld. In de FML van 3 oktober 2014 is enkel opgenomen de voorwaarde van een voorspelbare werksituatie zonder deadlines en niet werken op hoogtes of met gevaarlijke machines, professioneel autorijden ter beoordeling aan het CBR, met een urenbeperking tot maximaal 32 uur per week. Gelet op de bevindingen en conclusies van Kemperman, mede gezien de FML van 29 november 2010 en de hierop voortbordurende rapporten van de verzekeringsartsen in het kader van de ZW en gezien ook de opname in december 2013 wegens frequente wegrakingen/absences, is er grond voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van de FML van 3 oktober 2014. De beoordelingspunten rechtstreeks toezicht en/of begeleiding op de werkvloer dienen, gelet op het risico van absences en/of insulten te worden gescoord op de FML. Dat geldt ook ten aanzien van de door Kemperman vastgestelde beperkingen ten aanzien van het verdelen van de aandacht, inzicht in eigen kunnen, tempodruk en structuur van de werkzaamheden. De enkele opmerking van Kemperman dat de door hem gevonden beperkingen ongeveer wel overeenkomen met de FML uit 2012 doet hier niet aan af gezien de elders in diens rapport expliciet genoemde en gemotiveerde afwijkingen.