ECLI:NL:CRVB:2017:2922

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2017
Publicatiedatum
25 augustus 2017
Zaaknummer
15/5676 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst in het kader van Wajong en WIA uitkeringen

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2017, wordt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland behandeld. Appellant, geboren in 1990, had recht op arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) met een vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een ziekmelding in 2011 en een aanvraag voor een WIA-uitkering in 2012, heeft het Uwv vastgesteld dat appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot beëindiging van zijn Wajong-uitkering. De rechtbank heeft de bezwaren van appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard, maar de Raad heeft twijfels geuit over de juistheid en volledigheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 oktober 2014, die door het Uwv was opgesteld. De Raad heeft de bevindingen van de onafhankelijke deskundige C.J.F. Kemperman in overweging genomen, die concludeerde dat er bij appellant sprake is van cognitieve beperkingen en dat begeleiding op de werkvloer noodzakelijk is. De Raad heeft het Uwv opgedragen om de FML aan te passen en te onderzoeken of de bestreden besluiten onder een gewijzigde motivering kunnen worden gehandhaafd. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de beperkingen van appellant en de noodzaak van een passende begeleiding in de werksituatie.

Uitspraak

15/5676 WWAJ en 15/5677 WIA-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 15 juli 2015, 13/1748 en 13/1942 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 25 augustus 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.E. van Uitert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft het Uwv nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Uitert. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 22 december 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant, geboren [in] 1990, met ingang van 6 december 2010 recht is ontstaan op arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010), waarbij de theoretische mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Appellant werkte daarnaast 20 uur per week als objectbeveiliger via een uitzendbureau.
1.2.
Op 24 februari 2011 heeft appellant zich ziek gemeld voor zijn werk. Hem is een uitkering toegekend op grond van de Ziektewet, waardoor de Wajong-uitkering niet tot uitbetaling kwam. Op 4 november 2012 heeft appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend.
1.3.
Bij besluit van 9 januari 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt is en dat hij daarom met ingang van 10 maart 2013 geen recht meer heeft op arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wajong 2010.
1.4.
Bij besluit van 10 januari 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat hij met ingang van
16 februari 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.5.
De door appellant gemaakte bezwaren tegen de besluiten, genoemd onder 1.3 en 1.4, zijn ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 24 mei 2013, inhoudende de bestreden besluiten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de door appellant ingestelde beroepen tegen beide bestreden besluiten ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat het rapport van de door haar ingeschakelde onafhankelijke deskundige psychiater/neuroloog C.J.F. Kemperman van 27 augustus 2014 blijk geeft van zorgvuldig onderzoek en inzichtelijk en consistent is. Daarom heeft zij – conform het volgens vaste rechtspraak van de Raad geldende uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt – aanleiding gezien om Kemperman te volgen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het rapport van Kemperman niet dat langdurige coaching (inclusief begeleiding) van appellant noodzakelijk is bij het verrichten van werkzaamheden op de reguliere arbeidsmarkt. De rechtbank is van oordeel dat met de gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 oktober 2014, waarbij een urenbeperking tot 32 uur per week is aangenomen, afdoende beperkingen zijn aangenomen voor appellant, gelet op de bevindingen en conclusies van Kemperman. Verder acht de rechtbank afdoende gemotiveerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellant met een duurbeperking tot maximaal 32 uur per week in staat is de geselecteerde functies te vervullen. De bestreden besluiten kunnen dan ook in stand blijven. Wel heeft de rechtbank aanleiding gezien om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant, omdat het Uwv de medische en arbeidskundige grondslag van de bestreden besluiten pas in beroep van een afdoende motivering heeft voorzien.
3. Het hoger beroep van appellant is gericht tegen de oordelen van de rechtbank ten aanzien van beide bestreden besluiten, waarbij de focus met name ligt op het Wajong-besluit. Appellant heeft te kennen gegeven dat de rechtbank en het Uwv een onjuiste interpretatie hebben gegeven van de bevindingen en conclusies van Kemperman. Er is met name onvoldoende rekening gehouden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep met het beperkte ziekte-inzicht van appellant, de beperking aan de rechter pink en de noodzaak van coaching op de werkvloer. Hierdoor zijn de geselecteerde functies reeds niet geschikt. Daarnaast zijn de functies ongeschikt voor zover sprake is van een gladde vloer en hectiek in de werkomgeving.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Appellant is in het verleden geopereerd aan een hersentumor, waarbij de tumor niet geheel is weggenomen. Hij heeft hierdoor onder meer in wisselende mate last van wegrakingen en/of epileptische aanvallen. Uit het dossier blijkt dat bij appellant sprake is van beperkt ziekte-inzicht, hij heeft de neiging tot overschatting van zijn mogelijkheden. In januari 2010 is hij gaan werken als beveiliger in de surveillancedienst gedurende 32 uur per week. Surveillance ging niet goed, er was sprake van fouten en veel aanrijdingen. Daarom is hij vanaf augustus 2010 gaan werken als objectbeveiliger gedurende 20 uur per week, waarbij hij bij bedrijven op de receptie werkte. In oktober 2010 is appellant samen met zijn ouders op het spreekuur bij de verzekeringsarts geweest in het kader van zijn aanvraag om ondersteuning op grond van de Wajong 2010. De ouders van appellant gaven te kennen dat er, gelet op de huidige toestand van appellant en omdat ze alert moeten zijn op de groei van de tumor, een nieuw onderzoek bij de neuroloog staat ingepland en dat er ook een nieuw neuropsychologisch onderzoek moet worden verricht. De verzekeringsarts heeft toen, met name op anamnestische gronden, vastgesteld dat er duidelijke signalen zijn van niet aangeboren hersenletsel en dat appellant is aangewezen op eenvoudig, zeer overzichtelijk werk met duidelijke opdrachten en taakinhoud, zonder hectiek, deadlines en in een rustige werkomgeving. Hij heeft moeite met lang concentreren waardoor repeterend werk met redelijk hoog handelingstempo niet continu op het gewenste tempo zal lukken. Hij heeft daarnaast meer dan normale controle en begeleiding nodig, niveau 3. Op basis van de hiertoe opgestelde FML van 29 november 2010 waren er geen passende functies te duiden en is appellant in aanmerking gebracht voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wajong 2010 met ingang van 6 december 2010.
4.3.
Appellant is op 24 februari 2011 tijdens zijn werk onwel geworden, waarbij hij gedesoriënteerd was. De verzekeringsartsen hebben vervolgens in het kader van de
Ziektewet (ZW) vastgesteld dat appellant ongeschikt is voor zijn laatst verrichte werk, waarbij van belang is dat op een in december 2010 gemaakte MRI van de hersenen nieuw tumorweefsel is waargenomen. Uit MRI-onderzoek in september 2011 bleek van een stabiele situatie. Hij kreeg nieuwe medicatie maar bleef last houden van kortdurende absences en kreeg in december 2011 een insult.
4.4.1.
In november 2012 heeft de verzekeringsarts appellant gezien in het kader van de aanvraag voor een WIA-uitkering. Hij studeert op dat moment aan de tweejarige
MBO-3-opleiding Zorg en Welzijn en loopt drie dagen per week stage. De verzekeringsarts stelt vast dat appellant aangeeft weinig belemmeringen te ervaren, behalve wat vergeetachtigheid. Hij constateert geen merkbare cognitieve beperkingen. De verzekeringsarts stelt ook vast dat appellant beperkt ziekte-inzicht lijkt te hebben en neiging tot dissimuleren. De conclusie van de verzekeringsarts is dat de beperkingen uit 2010 niet meer in die mate aan de orde zijn en stelt een FML op met voorwaarde van voorspelbare werksituatie, zonder deadlines, niet werken op hoogtes of met gevaarlijke machines, niet beroepsmatig autorijden en geen structurele nachtdiensten. Op basis van deze FML van 23 november 2012 wordt de Wajong-uitkering beëindigd met ingang van 10 maart 2013 en wordt de aanvraag om een WIA-uitkering afgewezen, omdat appellant minder dan 25% respectievelijk 35% arbeidsongeschikt te achten is. Op verzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft psychiater en neuropsycholoog I. Visser op 8 mei 2013 een rapport van neuropsychologisch onderzoek uitgebracht. Hierbij werd geconcludeerd dat er weliswaar afwijkingen zijn gevonden met betrekking tot het verbale geheugen en complexe vaardigheden, maar dat deze gelet op de overige bevindingen nauwelijks klinisch relevant waren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep zag dan ook geen grond voor aanpassing van de FML.
4.4.2.
In beroep heeft appellant een rapport van neuropsychologisch onderzoek, gedateerd
4 oktober 2013, van dr. M.J.J. Gerritsen, klinisch neuropsycholoog, ingebracht. Gerritsen kwam hierbij tot de conclusie dat sprake is van stoornissen in de executieve functies, complexe informatieverwerking en theory of mind, discrepantie tussen het verbale en performale IQ, een niet volledig intact geheugen ten aanzien van losse feiten en een onvolledig ziekte-inzicht. Hij is van oordeel dat structuur in werk belangrijk is en fulltime werk voor appellant niet haalbaar is.
4.5.
Uit het rapport van de door de rechtbank benoemde onafhankelijke deskundige Kemperman blijkt dat deze van oordeel is dat bij appellant op de data in geding van
10 maart 2013 (Wajong 2010) en 16 februari 2013 (Wet WIA) sprake was van een cognitieve stoornis en epilepsie bij een status na atrocytoombehandeling rechts pariëtotemporaal en zenuwletsel met dysfuncties van de rechter pink. Gelet op de eigen onderzoeksbevindingen in combinatie met de resultaten van de door Visser en Gerritsen uitgevoerde neuropsychologische onderzoeken, stelt hij vast dat appellant licht beperkt is ten aanzien van het verdelen van de aandacht, inzicht in eigen kunnen, tijds- en tempodruk, werk onder deadlines en produktiepieken en dat voldoende structuur en voorspelbaarheid in de werksituatie noodzakelijk is. Verder acht hij appellant beperkt voor nachtdiensten en werk in gevaarzettende omstandigheden en merkt hij op dat hij “geneigd zou zijn om betrokkene eerst maar eens langer durend, bijvoorbeeld een jaar, te laten functioneren met een vorm van coaching in een werksituatie met een arbeidsduurbeperking van 1 dag per week.” Kemperman geeft vervolgens te kennen dat de FML van 23 november 2012 ongeveer wel overeenkomt met de door hem vastgestelde beperkingen, behalve op het punt van de duurbeperking.
4.6.
Inmiddels is aan appellant met ingang van 12 december 2013 een WGA-uitkering toegekend en inkomensondersteuning op grond van de Wajong met ingang van 14 april 2014, omdat hij sinds 12 december 2013 geen benutbare mogelijkheden heeft voor het verrichten van arbeid wegens toename van de epileptische aanvallen en een geplande ziekenhuisopname in december 2013. Deze uitkeringen zijn, ook na een professionele herbeoordeling in
januari 2016, ongewijzigd voortgezet. Appellant bleek in mei 2015 opnieuw te zijn geopereerd aan de resttumor, omdat (opnieuw) sprake was van groei.
4.7.
Gelet op overweging 4.6 is het geschil beperkt tot de periode van 16 februari 2013 tot
12 december 2013. Het is de vraag of door het Uwv overtuigend is gemotiveerd dat met de in beroep aangepaste FML van 3 oktober 2014 afdoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant op de data in geding van 16 februari 2013 en 10 maart 2013, met name gelet op de bevindingen en conclusies van Kemperman. Kemperman is van oordeel dat enige vorm van begeleiding op de werkvloer noodzakelijk is en hij stelt vast dat appellant (licht) beperkt is ten aanzien van het verdelen van de aandacht, inzicht in eigen kunnen en tijds- en tempodruk en dat in de werksituatie voldoende structuur en voorspelbaarheid noodzakelijk is. Daarnaast zijn opmerkelijke verschillen tussen de FML van 29 november 2010 en de FML van 3 oktober 2014 te constateren. In 2010 waren substantieel meer beperkingen aangenomen ten aanzien van persoonlijk functioneren, met name ten aanzien van verdelen van de aandacht, vaste werkwijze, zonder afleiding door activiteiten van anderen en storingen/onderbrekingen, geen continu hoog handelingstempo en is er de noodzaak van rechtstreeks toezicht en/of intensieve begeleiding vastgesteld. In de FML van 3 oktober 2014 is enkel opgenomen de voorwaarde van een voorspelbare werksituatie zonder deadlines en niet werken op hoogtes of met gevaarlijke machines, professioneel autorijden ter beoordeling aan het CBR, met een urenbeperking tot maximaal 32 uur per week. Gelet op de bevindingen en conclusies van Kemperman, mede gezien de FML van 29 november 2010 en de hierop voortbordurende rapporten van de verzekeringsartsen in het kader van de ZW en gezien ook de opname in december 2013 wegens frequente wegrakingen/absences, is er grond voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van de FML van 3 oktober 2014. De beoordelingspunten rechtstreeks toezicht en/of begeleiding op de werkvloer dienen, gelet op het risico van absences en/of insulten te worden gescoord op de FML. Dat geldt ook ten aanzien van de door Kemperman vastgestelde beperkingen ten aanzien van het verdelen van de aandacht, inzicht in eigen kunnen, tempodruk en structuur van de werkzaamheden. De enkele opmerking van Kemperman dat de door hem gevonden beperkingen ongeveer wel overeenkomen met de FML uit 2012 doet hier niet aan af gezien de elders in diens rapport expliciet genoemde en gemotiveerde afwijkingen.
4.8.
Om te kunnen komen tot een definitieve beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv opdracht te geven de FML aan te passen ten aanzien van de onder 4.7 genoemde punten. Naar gelang de uitkomst van dit onderzoek dient het Uwv vervolgens te bezien of de bestreden besluiten onder een gewijzigde motivering kunnen worden gehandhaafd dan wel dat er aanleiding is om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
4.9.
Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het Uwv te nemen beslissing op het bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in de bestreden besluiten te herstellen overeenkomstig hetgeen de Raad heeft overwogen;
- bepaalt dat beroep tegen de door het Uwv te nemen beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en L. Koper en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

AB