Uitspraak
Europese regelgeving
Nationale regelgeving
Beleidsregels Svb
Standpunt van partijen
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 augustus 2017 een prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De vraag betreft de uitleg van artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1231/2010, specifiek of werknemers met de nationaliteit van een derde land, die buiten de Unie wonen maar tijdelijk in verschillende lidstaten werken voor een in Nederland gevestigde werkgever, zich kunnen beroepen op de sociale zekerheidsverordeningen Vo 883/2004 en Vo 987/2009. De Raad gaat uit van de feiten dat de betrokkenen, onderdanen van de Russische Federatie en Oekraïne, legaal in Nederland verblijven en werken voor een onderneming die ijsshows organiseert in verschillende EU-lidstaten. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft geweigerd A1-verklaringen af te geven voor deze derdelanders, wat leidde tot een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Raad overweegt dat de betrokkenen niet onder de personele werkingssfeer van Vo 883/2004 vallen, maar dat Vo 1231/2010 hen mogelijk wel bescherming biedt, mits zij legaal in de EU verblijven en werken. De Raad concludeert dat er een juridische basis is om de vraag aan het Hof voor te leggen, gezien de complexiteit van de situatie en de noodzaak om duidelijkheid te scheppen over de sociale zekerheidsrechten van derdelanders die tijdelijk in de EU werken.