ECLI:NL:CRVB:2017:2905
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en dienstongeval van een militair
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant, een voormalig militair, tegen een besluit van de Minister van Defensie. De appellant had een incident gemeld dat zich op 2 juli 2008 had voorgedaan in een munitiebunker, maar de minister had dit incident niet als een dienstongeval of bedrijfsongeval aangemerkt. De appellant verzocht de minister in een brief van 17 september 2013 om bevestiging van zijn arbeidsongeschiktheid met dienstverband, maar de minister reageerde hierop niet tijdig. De rechtbank Den Haag oordeelde op 24 januari 2014 dat de minister een besluit moest nemen op het verzoek van de appellant en legde een dwangsom op voor elke dag dat de minister in gebreke bleef. De minister verklaarde in een brief van 14 februari 2014 dat hij niet kon beslissen over de arbeidsongeschiktheid, omdat dit pas kon na een beslissing van het UWV. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de reactie van de minister op het verzoek van de appellant als een besluit moet worden beschouwd, ook al voldeed deze niet aan de verwachtingen van de appellant. De Raad stelt vast dat de uitspraak van de rechtbank van 24 januari 2014 gezag van gewijsde heeft verkregen en dat de minister op het verzoek van 17 september 2013 heeft beslist. De Raad wijst erop dat de appellant zich tot de burgerlijke rechter kan wenden als hij meent dat er nog dwangsommen zijn verbeurd. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.