ECLI:NL:CRVB:2017:2898
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de indicatie voor zorg op grond van de AWBZ en de rol van de Zorgverzekeringswet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een indicatie voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de functie begeleiding individueel, klasse 2. Het CIZ had appellant geïndiceerd voor deze functie, maar appellant was van mening dat zijn zorgbehoefte groter was dan het aantal uren waarvoor hij was geïndiceerd. Hij stelde dat hij wel was uitbehandeld en dat hij meer zorg nodig had.
De Raad heeft vastgesteld dat de medisch adviseur van het CIZ op zorgvuldige wijze tot zijn conclusies is gekomen. De medisch adviseur had dossierstudie verricht en contact gehad met de sociaal psychiatrisch verpleegkundige die appellant wekelijks bezocht. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch advies, dat stelde dat behandeling gericht op de psychiatrische problematiek van appellant nog steeds noodzakelijk was en dat hij nog niet was uitbehandeld.
De Raad concludeerde dat het CIZ terecht had gesteld dat op het moment van indicatie behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet voorrang had op het indiceren van meer AWBZ-zorg. De indicatie voor begeleiding individueel werd als toereikend beschouwd, gezien het risico op verwaarlozing. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.