ECLI:NL:CRVB:2017:286
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake herziening studiefinanciering op basis van woonadres en toepassing hardheidsclausule
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 17 december 2015 uitspraak deed in een geschil over de herziening van studiefinanciering op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had op 5 juli 2014 besloten om de studiefinanciering van appellant te herzien, omdat hij vanaf 1 augustus 2012 als thuiswonende studerende werd aangemerkt. Dit besluit was gebaseerd op een onderzoek naar de feitelijke woon- en leefsituatie van appellant, dat op 21 mei 2014 had plaatsgevonden. Appellant woonde in een camper en had zijn ouderlijk adres enkel als postadres gebruikt.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant gegrond en vernietigde het besluit van de minister, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven tot 1 augustus 2014. Appellant was van mening dat hij niet verwijtbaar had gehandeld en dat de hardheidsclausule moest worden toegepast, omdat hij niet op de hoogte was van de uig-regeling. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat appellant zelf verantwoordelijk was voor een juiste registratie van zijn woonadres en dat hij had moeten weten dat aan het recht op studiefinanciering voor uitwonende studenten bepaalde voorwaarden verbonden waren. De gevolgen van het niet voldoen aan deze voorwaarden dienden voor zijn rekening en risico te blijven.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 25 januari 2017.