ECLI:NL:CRVB:2017:2857

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2017
Publicatiedatum
21 augustus 2017
Zaaknummer
15/4986 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van een herhaalde aanvraag voor vergoeding van reiskosten voor schoolvervoer van defensiepersoneel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een militair die met zijn gezin op een Caribisch eiland is geplaatst, verzocht de minister van Defensie om vergoeding van reiskosten voor het vervoer van zijn kinderen naar school. De minister had eerder besloten dat de appellant geen recht had op deze vergoeding, omdat de kosten voor vervoer per schoolbus niet in behandeling waren genomen en de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn kinderen geen gebruik konden maken van de schoolbus.

De Raad heeft de aanvraag van de appellant beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen van het Voorzieningenstelsel buitenland defensiepersoneel (VBD). De Raad oordeelde dat de minister de aanvraag correct had afgewezen, omdat de appellant niet kon aantonen dat het vervoer per schoolbus niet mogelijk was. De Raad bevestigde dat de minister zich op het standpunt kon stellen dat er geen aanleiding was om rekening te houden met de kosten voor het vervoer met de eigen auto.

De Raad heeft ook de beroepsgrond van de appellant over strijd met het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de appellant niet kon aantonen dat hij in een gelijke situatie verkeerde als een collega die wel vergoeding had ontvangen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

15/4986 MAW
Datum uitspraak: 17 augustus 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
11 juni 2015, 14/10389 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [naam caribisch eiland] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Kromhout hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kromhout. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.A.D. Berkhuizen. Ter zitting is het onderzoek geschorst.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is met ingang van 1 juli 2011 als militair met zijn gezin geplaatst op het eiland [naam caribisch eiland] . Zijn twee kinderen volgden vanaf het schooljaar 2011-2012 onderwijs aan de [naam school 1] op [naam caribisch eiland] . De kosten verbonden aan het vervoer per schoolbus (busvervoer) zijn aan het einde van het schooljaar 2011-2012 gedeclareerd en aan appellant vergoed. De voor het schooljaar 2012-2013 gedeclareerde kosten van busvervoer zijn, met verwijzing naar de geldende regelgeving, niet in behandeling genomen.
1.2.
Vanaf schooljaar 2013-2014 volgden zijn kinderen onderwijs aan de [naam school 2] te [naam caribisch eiland] . Vanaf dat moment heeft appellant of zijn echtgenote de kinderen met de eigen auto naar en van school gebracht en gehaald.
1.3.
Bij rekest van 10 september 2013 heeft appellant de minister - opnieuw - verzocht de kosten verbonden aan busvervoer van zijn kinderen in het schooljaar 2012-2013 en voorts verzocht de reiskosten verbonden aan het vervoer per eigen auto vanaf schooljaar 2013-2014 te vergoeden.
1.4.
Bij besluit van 11 november 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 augustus 2014 (bestreden besluit), heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat appellant op grond van artikel 16, zevende lid, onder a, van het Voorzieningenstelsel buitenland defensiepersoneel (VBD) niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming. Voorts heeft de minister met toepassing van de in artikel 28 van het VBD vervatte hardheidsclausule ermee ingestemd dat appellant over de schooljaren 2012-2013 en 2013-2014 in aanmerking wordt gebracht voor een tegemoetkoming in de reiskosten. Hierbij komen uitsluitend de kosten voor de schoolbus voor vergoeding in aanmerking. De door appellant gemaakte reiskosten ten behoeve van het met de eigen auto van en naar school brengen en halen van zijn kinderen vanaf schooljaar 2013-2014 kunnen niet worden gedeclareerd, omdat wat appellant heeft aangevoerd over het vervoer per eigen auto naar het oordeel van de minister er niet toe leidt dat de kinderen geen gebruik konden maken van de schoolbus.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd oordeelt de Raad als volgt.
3.1.
Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In het voorliggende geval leidt dit tot het volgende. De minister heeft de aanvraag van appellant van 10 september 2013 na een inhoudelijke beoordeling afgewezen en die afwijzing bij het bestreden besluit gehandhaafd. De Raad zal de afwijzing toetsen aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden als ware dit het eerste besluit op de aanvraag.
3.2.
Op grond van artikel 16, tweede lid, van het VBD heeft de gehuwde defensieambtenaar, die is geplaatst in een gebied buiten Nederland en die een of meerdere kinderen heeft die aldaar onderwijs genieten, aanspraak op een tegemoetkoming in de daarmee verband houdende onderwijskosten, bijkomende kosten en reiskosten.
3.3.
Op grond van artikel 16, zesde lid, onderdeel b, van het VBD wordt voor de gebieden, niet zijnde de Verenigde Staten van Amerika en Canada, als reiskosten aangemerkt: de kosten verbonden aan het vervoer per schoolbus, met dien verstande dat indien naar het oordeel van de commandant geen gebruik kan worden gemaakt van een schoolbus, aanspraak bestaat op tegemoetkoming in de reiskosten, waarvan het bedrag wordt vastgesteld met toepassing van artikel 16 van de Verplaatsingskostenregeling defensie, met dien verstande dat de vermindering met de eigen bijdrage, genoemd in dat artikel, achterwege blijft. Ingevolge artikel 16, zevende lid, onderdeel a, van het VBD, is het gestelde in artikel 16, zesde lid, onderdeel b, niet van toepassing op de defensieambtenaar die is geplaatst in de Nederlandse Antillen en Aruba.
3.4.
Ingevolge artikel 28 van het VBD is de minister bevoegd te beslissen in die gevallen waarin deze regeling naar zijn oordeel niet of niet in redelijkheid voorziet.
3.5.
Op basis van de gedingstukken en wat ter zitting is besproken stelt de Raad vast dat, daargelaten of artikel 16, zevende lid, onderdeel a, van het VBD in deze zaak van toepassing is (gelet op de inmiddels gewijzigde staatkundige verhoudingen ten aanzien van de voormalige Nederlandse Antillen), de minister het rekest van appellant heeft getoetst aan het bepaalde in artikel 16, zesde lid, onderdeel b, van het VBD. Dat de minister hierbij toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule maakt voor de feitelijke uitkomst geen verschil.
3.6.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat vervoer per schoolbus niet mogelijk was, omdat de [naam school 2] de eis stelt dat de ouders zelf de kinderen tot aan het klaslokaal begeleiden, tot ze onder de hoede zijn van een leerkracht. Ter zitting van de Raad is namens de minister toegezegd dat indien appellant aannemelijk kan maken dat zijn kinderen voor het vervoer van en naar school om genoemde reden geen gebruik konden maken van de schoolbus, bij de vaststelling van de vergoeding van de reiskosten alsnog uitgegaan zal worden van de kosten van het eigen vervoer. Na overleg met partijen is het onderzoek ter zitting geschorst om appellant in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken over het vervoer van zijn kinderen van en naar school.
3.7.
Bij brief van 10 februari 2017 heeft appellant de Raad geïnformeerd dat het hem niet is gelukt informatie te bemachtigen die zijn stelling dat zijn kinderen geen gebruik konden maken van de schoolbus ondersteunt. In reactie hierop heeft de minister bij brief van
14 februari 2017 zijn standpunt herhaald dat er naar zijn oordeel geen aanleiding bestaat tot vergoeding van gemaakte reiskosten op basis van eigen vervoer.
3.8.
De Raad is van oordeel dat nu vervoer per schoolbus mogelijk was en appellant niet aannemelijk heeft kunnen maken dat zijn kinderen hiervan geen gebruik konden maken, de minister zich op het standpunt kon stellen dat er geen aanleiding bestond om bij de vergoeding van de reiskosten rekening te houden met de kosten voor het vervoer met de eigen auto.
3.9.
Appellant heeft nog aangevoerd dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel en heeft hierbij verwezen naar een collega aan wie wel de reiskosten voor het vervoer van en naar school zijn vergoed. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de door appellant overgelegde informatie blijkt dat aan bedoelde collega bij de berekening van de vergoeding voor de reiskosten voor het schooljaar 2010-2011 rekening is gehouden met de kosten van de schoolbus. Nu in het bestreden besluit aan appellant eveneens de kosten voor vervoer met de schoolbus zijn vergoed, is geen sprake van gelijke gevallen die ongelijk zijn behandeld.
3.10.
Uit wat is overwogen in 3.5 tot en met 3.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2017.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) L.V. van Donk

HD