ECLI:NL:CRVB:2017:2840

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2017
Publicatiedatum
18 augustus 2017
Zaaknummer
16/5464 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wuv-toekenningen op basis van onvoldoende bewijs van vervolging

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1925, beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) van 1 juli 2016, waarin zijn aanvraag voor toekenning op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) werd afgewezen. De Raad voor de Rechtspraak, Centrale Raad van Beroep, heeft op 18 augustus 2017 uitspraak gedaan in deze zaak. Appellant stelde dat hij ondergedoken was om te ontsnappen aan verplichte tewerkstelling, maar de Raad oordeelde dat alleen het onderduiken niet voldoende is om vervolging in de zin van de Wuv aan te nemen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat appellant vervolging heeft ondergaan, ondanks zijn verklaringen en de verklaring van een nicht. Het onderzoek van verweerder, dat onder andere het NIOD en het Rode Kruis betrok, leverde geen bevestiging van de gestelde gevangenschap in kamp Erica op. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit in stand kan blijven en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/5464 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Canada (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 18 augustus 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 juli 2016, kenmerk BZ01942503 (betreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2017. Daar is appellant, met bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I. Pieterse.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1925, heeft in februari 2015 een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wuv.
1.2.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 8 december 2015, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat niet is gebleken dat appellant vervolging in de zin van de Wuv heeft ondergaan.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Voor zover hier van belang wordt op grond van artikel 2, tweede lid, van de Wuv onder vervolging verstaan handelingen of maatregelen van de vijandelijke bezettende macht van Nederland, welke werden gericht tegen personen, die zich aan verplichte tewerkstelling hebben onttrokken en welke hebben geleid tot vrijheidsberoving door opsluiting in concentratiekampen, gevangenissen of andere verblijfplaatsen, waar beëindiging van het leven dan wel permanente bewaking van de vervolgde werd beoogd, met inbegrip van het transport naar en tussen dergelijke verblijfplaatsen.
2.2.
Appellant stelt dat hij, na begin 1943 opgeroepen te zijn voor de Arbeidsdienst, ondergedoken is geweest bij een tante in [plaatsnaam] om aan de verplichte tewerkstelling te ontkomen. Onder de alias [alias] is hij vervolgens gaan werken bij de [werkgever]. In 1944 ontsnapte hij aan een in Zwolle gehouden razzia en is hij ondergedoken op de boerderij van [naam]. Daar is hij in december 1944 gearresteerd door de Gestapo. Uiteindelijk is hij overgebracht naar kamp Erica in Ommen. In april 1945 wist hij uit het kamp te ontkomen. De laatste weken van de oorlog heeft hij onder de vloer van de ouderlijke woning ondergedoken gezeten, aldus appellant.
2.3.
Uit de onder 2.1 genoemde bepaling blijkt dat alleen het onderduiken om aan verplichte tewerkstelling te ontkomen niet leidt tot vervolging in de zin van de Wuv. Kort gezegd moet het zich onttrekken aan verplichte tewerkstelling voor de betrokkene hebben geleid tot vrijheidsberoving.
2.4.
Naar aanleiding van het relaas van appellant heeft verweerder uitgebreid onderzoek gedaan, waarbij ook de alias van appellant is betrokken. Benaderd zijn onder meer het NIOD, het Rode Kruis en het Historisch Centrum Overijssel. Ook zijn verschillende relatiedossiers geraadpleegd. Hoewel niet valt uit te sluiten dat appellant in kamp Erica gevangenschap heeft ondergaan heeft het door verweerder ingestelde onderzoek geen gegevens opgeleverd die, buiten de eigen verklaring van appellant, de gestelde gevangenschap kunnen bevestigen. De in bezwaar verkregen verklaring van de nicht van appellant, [naam nicht], berust niet op eigen waarneming. Zij verklaart van appellant te hebben gehoord dat hij ondergedoken heeft gezeten, maar kan zich hiervan gezien haar leeftijd niets meer herinneren. Los van dit alles is ook niet duidelijk geworden of de gestelde gevangenschap in kamp Erica voortkwam uit de onttrekking aan de tewerkstelling.
2.5.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J. Tuit

HD