ECLI:NL:CRVB:2017:2840
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wuv-toekenningen op basis van onvoldoende bewijs van vervolging
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1925, beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) van 1 juli 2016, waarin zijn aanvraag voor toekenning op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) werd afgewezen. De Raad voor de Rechtspraak, Centrale Raad van Beroep, heeft op 18 augustus 2017 uitspraak gedaan in deze zaak. Appellant stelde dat hij ondergedoken was om te ontsnappen aan verplichte tewerkstelling, maar de Raad oordeelde dat alleen het onderduiken niet voldoende is om vervolging in de zin van de Wuv aan te nemen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat appellant vervolging heeft ondergaan, ondanks zijn verklaringen en de verklaring van een nicht. Het onderzoek van verweerder, dat onder andere het NIOD en het Rode Kruis betrok, leverde geen bevestiging van de gestelde gevangenschap in kamp Erica op. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit in stand kan blijven en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.