ECLI:NL:CRVB:2017:2839

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2017
Publicatiedatum
18 augustus 2017
Zaaknummer
17/9 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid bestuursrechter in geschil over ZW-uitkering van werknemer van stichting die geen openbaar onderwijs aanbiedt

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een geschil tussen een stichting en een werknemer, betrokkene, die in dienst was van de stichting. De stichting biedt geen openbaar onderwijs aan, waardoor de rechtsverhouding tussen de stichting als werkgever en betrokkene als werknemer privaatrechtelijk van aard is. Dit betekent dat de stichting niet valt onder de openbare dienst zoals bedoeld in de Ambtenarenwet. Betrokkene had zich ziek gemeld en had een aanvraag gedaan voor een aanvullende ZW-uitkering, maar deze werd niet volledig uitbetaald omdat hij de aanvraag niet tijdig had ingediend. De rechtbank had het beroep van betrokkene tegen de beslissing van de stichting gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de bestuursrechter niet bevoegd is om over dit geschil te oordelen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en verklaard dat de rechtbank onbevoegd is in deze zaak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

17/9 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 november 2016, 16/1553 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant (stichting)] (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 18 augustus 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft desgevraagd nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. ten Voorde en H. Hendriks. Betrokkene is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft betrokkene met ingang van 1 augustus 2013 benoemd in de functie van [functie A], in een dienstverband voor bepaalde tijd tot en met 31 juli 2014. Op 17 april 2014 heeft betrokkene zich ziek gemeld. Na beëindiging van het dienstverband per 1 augustus 2014 is aan betrokkene vanaf die datum een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Nadat betrokkene daartoe op 14 september 2015 een aanvraag had gedaan, is hem bij beslissing van 9 oktober 2015, met ingang van 1 augustus 2014 tot en met 16 oktober 2015 een aanvullende ZW-uitkering toegekend, die echter tot en met 7 augustus 2015 niet wordt uitbetaald omdat betrokkene de aanvraag niet binnen de daarvoor geldende termijn had ingediend. Hiertegen heeft betrokkene bezwaar gemaakt. Bij brief van 29 februari 2016 (bestreden beslissing) heeft het bestuur dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden beslissing gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen en aan betrokkene het betaalde griffierecht te vergoeden.
3. De Raad heeft allereerst ambtshalve bezien of de bestuursrechter bevoegd is te oordelen over het geschil tussen partijen.
3.1.
Betrokkene was werkzaam op een school die viel onder [naam stichting] (stichting). Uit de statuten van de stichting blijkt dat zij niet ten doel heeft om openbaar onderwijs aan te bieden. Namens appellant is ter zitting van de Raad bevestigd dat de stichting geen openbaar onderwijs aanbiedt. Dit betekent dat de stichting niet behoort tot de openbare dienst als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet. Betrokkene was uit hoofde van zijn dienstbetrekking met de stichting dus geen ambtenaar in de zin van die wet. Appellant kan in dit geval ook niet worden aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.2.
De conclusie is dat de rechtsverhouding tussen appellant als werkgever en betrokkene als werknemer privaatrechtelijk van aard is. De beslissing van appellant over de aanvullende
ZW-uitkering van betrokkene berust derhalve niet op een publiekrechtelijke maar op een privaatrechtelijke grondslag en is geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, zodat hiertegen geen bezwaar onderscheidenlijk beroep op grond van de Awb openstond. Onder verwijzing naar artikel 8:71 van de Awb stelt de Raad vast dat in het geschil over die beslissing slechts de burgerlijke rechter bevoegd is.
3.3.
Uit 3.1 en 3.2 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd omdat tegen de bestreden beslissing geen beroep kan worden ingesteld bij de bestuursrechter. De Raad zal de rechtbank daarom onbevoegd verklaren inzake de bestreden beslissing.
4. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart de rechtbank onbevoegd inzake de bestreden beslissing.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en
J.J.T. van den Corput en M. Kraefft als leden, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2017.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD