ECLI:NL:CRVB:2017:2823
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen studiefinanciering en rentedragende lening
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, die haar bezwaar tegen de niet-ontvankelijk verklaring van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ongegrond heeft verklaard. De minister had eerder aan appellante meegedeeld dat haar schuld uit rentedragende lening op 1 januari 2015 € 38.248,32 bedroeg, en dat zij vanaf die datum € 222,22 per maand moest terugbetalen. Appellante heeft pas op 3 november 2015 bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, ver na het verstrijken van de wettelijke termijn. De Raad oordeelt dat appellante redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de op haar naam verstrekte lening en dat de termijnoverschrijding voor haar risico komt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De omstandigheden die appellante aanvoert, waaronder de oplichtingspraktijken van haar moeder, maken niet dat het bezwaar verschoonbaar te laat is ingediend. De Raad komt tot de slotsom dat het zuur is voor appellante dat zij door blindelings op haar moeder te vertrouwen, geconfronteerd is met de schuld, maar dat dit niet leidt tot een andere beslissing.