Uitspraak
OVERWEGINGEN
17 december 2014 vermeld dat de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies geschikt zijn en dat de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige juist is.
artikel 6:22 van de Awb.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant, geboren op [geboortedatum] 1990, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die zijn beroep tegen het besluit van het Uwv om geen recht op een WAJONG-uitkering te verlenen ongegrond verklaarde. Appellant had op 14 maart 2014 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Het Uwv concludeerde dat appellant in staat was om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen, en dat hij geen recht had op inkomensondersteuning. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv niet onjuist hadden geoordeeld over de psychische beperkingen van appellant, en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) een juist beeld gaf van zijn mogelijkheden en beperkingen.
Tijdens de zittingen in hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende gemotiveerd heeft dat de verzekeringsartsen van de diagnose ADHD zijn uitgegaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter in zijn rapporten toegelicht dat de diagnose ADHD niet is vastgesteld en dat de beperkingen van appellant zijn beoordeeld op basis van zijn functionele mogelijkheden op de relevante data. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, met de overweging dat de verzekeringsgeneeskundige oordelen van het Uwv niet zijn weerlegd door appellant. De Raad concludeert dat appellant geschikt is voor de geduide functies en dat er geen recht op een WAJONG-uitkering bestaat.