ECLI:NL:CRVB:2017:2738
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van onvoldoende financiële duidelijkheid en schending inlichtingenplicht
In deze zaak heeft appellant op 10 februari 2015 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft appellant op 1 mei 2015 in een besluit medegedeeld dat zijn aanvraag om bijstand was afgewezen. De reden hiervoor was dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij bijstandbehoevend was. Appellant had sinds 1 april 2013 geen objectieve en verifieerbare inkomsten en kon niet aantonen hoe hij in zijn levensonderhoud had voorzien. Het college had ook voorschotten van in totaal € 1.643,02 teruggevorderd, wat appellant niet kon weerleggen.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat hij had geleefd van giften en leningen van zijn kinderen, wat hij had onderbouwd met een verklaring van zijn dochter. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant onvoldoende duidelijkheid had verschaft over zijn financiële situatie. De verklaring van zijn dochter, zonder objectieve bewijsstukken, was niet voldoende om zijn stellingen te onderbouwen. De Raad concludeerde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Het college had daarom terecht de aanvraag afgewezen en de terugvordering van de voorschotten was ook gerechtvaardigd.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.