ECLI:NL:CRVB:2017:2722

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2017
Publicatiedatum
8 augustus 2017
Zaaknummer
15-2694 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AIO-aanvulling wegens niet tijdig melden van Bosnisch pensioen

In deze zaak gaat het om de herziening van de AIO-aanvulling van appellanten, die bijstand ontvingen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond verklaarde. De Svb had de AIO-aanvulling van appellanten herzien en een terugvordering ingesteld van ten onrechte betaalde bijstand, omdat appellanten niet tijdig melding hadden gemaakt van hun Bosnisch pensioen.

De feiten zijn als volgt: appellanten ontvingen bijstand in aanvulling op hun AOW, en de Svb had in 2007 de bijstandsverlening overgenomen van de gemeente Rotterdam. In 2012 verzocht de Svb appellanten om informatie over hun buitenlandse pensioen. Appellanten gaven aan dat zij pensioen uit Bosnië ontvingen, maar voldeden niet aan de verzoeken om aanvullende informatie. De Svb herzag daarop de AIO-aanvulling en vorderde een bedrag van € 40.946,23 terug.

De Raad oordeelt dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden door het Bosnisch pensioen niet te melden. De Svb was bevoegd om de AIO-aanvulling te herzien en de teveel betaalde bijstand terug te vorderen. De beroepsgronden van appellanten worden verworpen, en de Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De beslissing is openbaar uitgesproken op 18 juli 2017.

Uitspraak

15/2694 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
11 maart 2015, 14/1923 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 18 juli 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. M.J. Hüsen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2017. Namens appellanten zijn
mr. Hüsen en [naam zoon] (zoon) verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) in aanvulling op hun onvolledig ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Vanaf 1 januari 2007 heeft de Svb de bijstandsverlening overgenomen van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college) en voortgezet in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling).
1.2.
Bij brief van 2 november 2012 heeft de Svb, in het kader van een handhavingsonderzoek naar het ontvangen van pensioen of uitkering uit Bosnië of een ander land door
AOW-gerechtigden met een AIO-aanvulling, appellanten verzocht het meegezonden formulier “Antwoordformulier buitenlands pensioen” ingevuld en ondertekend terug te sturen. Appellanten hebben dit formulier, gedagtekend 30 november 2012, ingevuld en ondertekend aan de Svb retour gezonden. Op dit formulier hebben appellanten opgegeven dat zij pensioen uit Bosnië ontvangen. Zij hebben daarbij een bewijsstuk van het pensioen uit Bosnië overgelegd, maar dit was niet leesbaar. Vervolgens hebben appellanten desgevraagd een leesbaar bewijsstuk overgelegd, te weten een specificatie van het ontvangen pensioen over de maand september 2012. Aan het verzoek om een toekenningsbeslissing en informatie over de hoogte van hun pensioen vanaf de datum van toekenning toe te sturen, hebben appellanten niet voldaan.
1.3.
Bij besluit van 28 februari 2013 heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellanten met ingang van januari 2007 herzien en de over de periode van januari 2007 tot en met februari 2013 ten onrechte betaalde AIO-aanvulling tot een bedrag van € 40.946,23 van appellanten teruggevorderd. Daarbij heeft de Svb een herberekening gemaakt van de AIO-aanvulling over deze periode op basis van de onder 1.2 bedoelde specificatie over de maand september 2012.
1.4.
Bij besluit van 30 januari 2014 (bestreden besluit) heeft de Svb de herziening van de AIO-aanvulling vanaf januari 2007 tot en met februari 2013 in stand gelaten. Op basis van de door “Federalni Zavod za MIO/PIO” (uitkeringsinstantie in Bosnië) aangeleverde gegevens, waaruit blijkt dat appellanten sinds januari 2000 een pensioen ontvangen, heeft de Svb een nieuwe berekening van het terug te vorderen bedrag gemaakt. De Svb heeft de hoogte van de terugvordering over de periode van januari 2007 tot met februari 2013 nader vastgesteld op een bedrag van € 38.685,40. Aan dit besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden, omdat zij dit pensioen uit Bosnië nimmer hebben gemeld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 1 januari 2007, de datum met ingang waarvan de AIO-aanvulling is herzien, tot en met 28 februari 2013, de datum van het herzieningsbesluit.
4.2.
Vaststaat dat appellanten in de periode van januari 2007 tot en met februari 2013 een Bosnisch pensioen hebben ontvangen van, omgerekend in euro’s, € 237,38 in januari 2007 oplopend tot € 304,19 in februari 2013.
4.3.
Niet in geschil is dat de inkomsten uit het Bosnisch pensioen zijn aan te merken als feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB, omdat het hier gaat om middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de WWB die van invloed zijn op de hoogte van de AIO-aanvulling.
4.4.
Appellanten hebben aangevoerd dat zij de op hen rustende inlichtingenverplichting niet hebben geschonden. Appellanten hebben zich op het standpunt gesteld dat de Svb in 2000 heeft bevorderd dat zij in aanmerking kwamen voor het pensioen uit Bosnië. Ten tijde van de overneming van de bijstand van het college door de Svb in januari 2007 was de Svb bekend met het pensioen uit Bosnië. Deze beroepsgrond slaagt niet. Vaststaat dat appellanten de gemeente Rotterdam niet in kennis hebben gesteld van de verstrekking van het pensioen uit Bosnië sinds 2000. Vanaf dat moment was dan ook sprake van schending van de inlichtingenverplichting. Dat de Svb in 2000 de verstrekking van het pensioen uit Bosnië heeft bevorderd en dus afwist van de mogelijkheid van verstrekking van dit pensioen, doet niet af aan de schending van de inlichtingenverplichting jegens het college. Door overneming van de bijstandverlening in 2007 geldt de inlichtingenverplichting jegens de Svb. Het enkele feit dat de Svb in 2000 in het kader van de uitvoering van de AOW de verstrekking van het pensioen uit Bosnië heeft bevorderd en in het kader van die regeling wetenschap had van de mogelijkheid van het pensioen, maakt dit niet anders. Het had appellanten duidelijk kunnen en moeten zijn dat zij in de periode in geding ook jegens de Svb, die op grond van artikel 47a van de WWB het uitvoerend orgaan is voor het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een AIO-aanvulling, maandelijks opgave moesten doen van hun inkomsten uit het Bosnisch pensioen ter bepaling van hun recht op AIO-aanvulling. Bij brief van december 2006 heeft de Svb appellanten erop geattendeerd dat opgave moet worden gedaan van het inkomen dat wordt ontvangen over een periode waarin ook bijstand is ontvangen.
4.5.
In aanmerking genomen dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van inkomsten uit het Bosnisch pensioen en dat zij voorts door die inkomsten in de periode in geding tot een te hoog bedrag bijstand hebben ontvangen, was de Svb bevoegd om met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB de AIO-aanvulling van appellanten over die periode te herzien.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat de Svb in de te beoordelen periode aan appellanten ten onrechte teveel bijstand heeft betaald.
4.7.
Wat de terugvordering betreft, heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat het regime van toepassing is dat gold voor 1 januari 2013. Deze beroepsgrond faalt, omdat de bevoegdheid tot terugvordering bij het primaire besluit van 28 februari 2013 is ontstaan en dus bepaald wordt door het toen geldende recht.
4.8.
Uit 4.7 volgt dat de Svb op grond van artikel 58, eerste lid, van de WWB, zoals die bepaling luidt na 1 januari 2013, gehouden was om de teveel betaalde AIO-aanvulling over de periode van januari 2007 tot en met februari 2013 terug te vorderen.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en H.C.P. Venema en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2017.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD