ECLI:NL:CRVB:2017:2703

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 augustus 2017
Publicatiedatum
4 augustus 2017
Zaaknummer
15/7155 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van onvoldoende medische grondslag en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die als bedieningsvakman werkte, is sinds 12 oktober 2009 arbeidsongeschikt door knieklachten en rugklachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar later geconcludeerd dat hij geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft zijn gezondheidstoestand verslechterd gemeld, maar het Uwv heeft na medisch onderzoek vastgesteld dat hij niet voldoet aan de criteria voor een WIA-uitkering. De rechtbank heeft de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek onderschreven en geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de functies de medische belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat, maar de Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het medisch onderzoek deugdelijk is uitgevoerd. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

15/7155 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
25 september 2015, 15/1338 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 4 augustus 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door P.S. Bos. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als bedieningsvakman, is als gevolg van knieklachten beiderzijds, gebaseerd op artrose en deformerende aandoeningen aan de rug, op 12 oktober 2009 uitgevallen voor zijn werk
.Het Uwv heeft bij besluit van 5 oktober 2011 vastgesteld dat appellant met ingang van 10 oktober 2011 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 68,90%. Bij besluit van 23 juli 2014 heeft het Uwv appellant bericht dat hij vanaf 10 oktober 2014 recht heeft op een WGA-vervolguitkering.
1.2.
Appellant heeft het Uwv op 12 mei 2014 gemeld dat zijn gezondheidstoestand is verslechterd. Naar aanleiding van deze melding heeft medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft gesteld dat bij appellant sprake is van gonatrose II, rugklachten aspecifiek chronisch en maagzuurklachten. Appellant voldoet niet aan de criteria om geen duurzaam benutbare mogelijkheden aan te nemen en niet aan de criteria voor een urenbeperking. De verzekeringsarts heeft de voor appellant per 1 januari 2014 geldende beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 juni 2014. De arbeidsdeskundige heeft het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 33,19%. Bij besluit van 29 augustus 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 30 oktober 2014 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 18 februari 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na dossieronderzoek, eigen medisch onderzoek en weging van informatie van de behandelend sector vastgesteld dat appellant tevens beperkt is wegens spanningsklachten en premature osteoporose. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de belastbaarheid van appellant beschreven in een FML van 4 februari 2015. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het verlies aan verdiencapaciteit op grond van een deels gewijzigde functieselectie vastgesteld op 27,92%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe onder meer overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op zorgvuldige wijze is verricht en dat zij geen reden heeft voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de belasting in de functies de medische belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn beoordeling voorbij is gegaan aan de visie van zijn huisarts en fysiotherapeut, alsook van de verzekeringsarts die hem per einde wachttijd beoordeeld heeft, dat bij hem sprake is van progressieve aandoeningen, waaronder osteoporose. Appellant acht het volstrekt ongeloofwaardig dat zijn rugfunctie, ondanks een scoliose en forse kyfose, normaal is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Uit het rapport van 4 februari 2015 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat deze kennis heeft genomen van de door appellant naar voren gebrachte klachten van het bewegingsapparaat en dat hij aandacht heeft besteed aan de osteoporose, COPD en spanningsklachten. Verder blijkt uit dit rapport dat deze arts voor zijn beoordeling kennis heeft genomen van de door appellant in bezwaar ingezonden medische informatie van de behandelend sector, waaronder informatie van nucleair geneeskundige R. Kooistra en longarts R.A.L.M. Stallaert, en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie heeft ingewonnen bij de behandelend huisarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ter vaststelling van de belastbaarheid van appellant gericht medisch onderzoek verricht naar het loop- en bewegingspatroon van appellant en naar de mobiliteit van de nek en de schouders. Hij heeft geconcludeerd dat sprake is van een slechte houding met een thoracale kyfose en enige scoliose, maar dat de mobiliteit in alle richtingen vrijwel normaal is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gelet op de osteoporose reden gezien appellant op fysiek gebied zwaarder dan wel meer beperkt te achten dan vastgesteld in de FML van
3 juni 2014. Afgezien van de vastgestelde osteoporose, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij eigen onderzoek geen overtuigende aanwijzingen gevonden voor het standpunt van de huisarts dat appellant een broos lichaam heeft. Verder heeft hij bij onderzoek geen bijzonderheden waargenomen ten aanzien van het hart, de longen en de abdomen. Bij psychisch onderzoek werd geen depressie vastgesteld. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit preventief oogpunt enkele beperkingen vastgesteld ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 februari 2015 deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige conclusies bevat over de gezondheidstoestand van appellant. Appellant heeft in beroep en hoger beroep geen medische stukken ingezonden die zijn standpunt onderbouwen dat zijn beperkingen niet juist zijn vastgesteld.
4.2.
Verder wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat de belasting in de voor appellant door de arbeidskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies geen overschrijding opleveren van de belastbaarheid van appellant.
4.3.
Uit wat in 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

AB