ECLI:NL:CRVB:2017:2701

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 augustus 2017
Publicatiedatum
4 augustus 2017
Zaaknummer
16/5016 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing postuum verzoek om deelname aan de vrijwillige verzekering van de echtgenoot van appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die in Marokko woont, had een postuum verzoek ingediend voor deelname aan de vrijwillige verzekering van haar overleden echtgenoot, die tussen 1972 en 1988 in Nederland had gewoond en gewerkt. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had dit verzoek afgewezen, omdat de aanmelding voor de vrijwillige verzekering niet binnen één jaar na het einde van de verplichte verzekering was ingediend. De Raad oordeelde dat appellante geen bijzondere feiten of omstandigheden had aangevoerd die de overschrijding van de aanmeldingstermijn zouden rechtvaardigen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad wees erop dat het de verantwoordelijkheid van de echtgenoot was om zich voor zijn vertrek uit Nederland te laten informeren over de mogelijkheid van vrijwillige verzekering. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd door de Raad als onvoldoende onderbouwd beschouwd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet kon slagen en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

16/5016 ANW
Datum uitspraak: 4 augustus 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 juni 2016, 15/4455 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nog nadere stukken aan de Raad toegestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2017. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. W. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is gehuwd geweest met [naam ex-partner], die in perioden tussen 19 december 1972 en 31 maart 1988 deels gewoond en gewerkt heeft in Nederland. Na die tijd heeft de echtgenoot van appellante altijd in Marokko gewoond. De Svb heeft met ingang van 1 juli 2007 een ouderdomspensioen en een toeslag ingevolge de Algemene Ouderdomswet aan de echtgenoot toegekend, die hij heeft ontvangen tot zijn overlijden op 24 februari 2013. Appellante heeft vervolgens verzocht om toekenning van een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Svb heeft afwijzend op deze aanvraag beslist, omdat [naam ex-partner] ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was ingevolge de volksverzekeringen. De Raad heeft dit oordeel uiteindelijk onderschreven in zijn uitspraak van 4 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:776.
1.2.
De Svb heeft het hoger beroepschrift in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van
4 maart 2016 tevens aangemerkt als een postuum verzoek om deelname aan de vrijwillige verzekering van de echtgenoot van appellante.
1.3.
Bij het bestreden besluit van 11 mei 2015 heeft de Svb zijn besluit van 3 februari 2015 gehandhaafd, waarbij is geweigerd om appellante postuum ten behoeve van [naam ex-partner] deel te laten nemen aan de vrijwillige verzekering krachtens de ANW.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar echtgenoot destijds niet is geïnformeerd over de mogelijkheid om zich vrijwillig te verzekeren, dat de Svb andere gezinnen wel heeft geïnformeerd en bovendien dat haar echtgenoot volgens informatie van de CNSS wel verzekerd was.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Ingevolge de artikelen 63, 63a en 63b van de op 1 juli 1996 in werking getreden ANW is vrijwillige verzekering ingevolge die wet alleen mogelijk in aansluiting op een periode van verplichte verzekering ingevolge de ANW. Aanmelding moet plaatsvinden binnen één jaar na het einde van de verplichte verzekering. Op grond van het bepaalde in en krachtens artikel 47 van de voor 1 juli 1996 geldende Algemene Weduwen- en Wezenwet, gold toen een gelijkluidende regeling.
4.2.
Vastgesteld wordt dat de echtgenoot van appellante tot 30 maart 1988 verplicht verzekerd is geweest ingevolge de volksverzekeringen en daarna niet meer. De postume aanmelding voor deelname aan de vrijwillige verzekering in 2015 is dus niet binnen één jaar na het einde van de verplichte verzekering ingediend. Voorts zijn door appellante geen bijzondere feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat de overschrijding van de aanmeldingstermijn appellante en haar echtgenoot niet kan worden tegengeworpen. Ook overigens is de Raad daar niet van gebleken. Daarbij wijst de Raad erop dat het op de weg van de echtgenoot van appellante had gelegen zich voor zijn vertrek uit Nederland in 1988 te laten informeren over de mogelijkheid zich vrijwillig te verzekeren.
4.3.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel onvoldoende is onderbouwd. Ook nader onderzoek door de Svb naar de door appellante genoemde personen heeft niet uitgewezen dat sprake is van gelijke gevallen die ongelijk zijn behandeld.
4.4.
Aan de stelling van appellante dat volgens nadere gegevens van de CNSS haar echtgenoot wel in Marokko verzekerd was, kan in deze procedure geen betekenis toekomen. Ten overvloede wordt opgemerkt dat uit de door appellante verstrekte gegevens van de CNSS niet blijkt dat haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden verzekerd was krachtens de Marokkaanse wettelijke regelgeving.
4.5.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2017.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) N. van Rooijen

AB

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
statue:
confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par E.E.V. Lenos en présence de N. van Rooijen en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 4 août 2017.