ECLI:NL:CRVB:2017:269

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 januari 2017
Publicatiedatum
25 januari 2017
Zaaknummer
15/3410 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van belastbaarheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die als internationaal vrachtwagenchauffeur werkte, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering na uitval door gezondheidsklachten, waaronder benauwdheid, pijn op de borst en vermoeidheid. Na een medisch onderzoek door het Uwv werd vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de verzekeringsartsen zijn klachten en beperkingen hadden onderschat.

De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten geen inconsistenties vertoonden. Appellant had niet aannemelijk gemaakt dat de beoordeling onjuist was. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat de verzekeringsartsen onvoldoende waarde hadden gehecht aan de informatie van zijn behandelend artsen en dat er meer beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) moesten worden opgenomen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig was. De Raad onderschreef de conclusies van de verzekeringsartsen en concludeerde dat appellant, uitgaande van de vastgestelde belastbaarheid, in staat was de voor hem geselecteerde functies te vervullen. De Raad wees erop dat de functies medisch passend waren en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15/3410 WIA
Datum uitspraak: 25 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 31 maart 2015, 14/4424 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.J. Brouwer hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A. Stegmeijer. Het Uwv heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 16 juli 2012 uitgevallen uit zijn werk als internationaal vrachtwagenchauffeur met benauwdheidsklachten, pijn op de borst en vermoeidheidsklachten. Bij onderzoek is een milde slaapapnoe gebleken en is COPD, graad II volgens Gold vastgesteld. Nadat appellant op 21 oktober 2013 tijdens zijn re-integratie betrokken was bij een bedrijfsongeval heeft hij ook nekklachten, schouderklachten en klachten van duizeligheid gekregen. Appellant heeft op 25 april 2014 een aanvraag gedaan om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 18 juni 2014 heeft het Uwv, na een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, vastgesteld dat met ingang van 14 juli 2014 voor appellant geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Bij besluit van 17 november 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv, na een beoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 juni 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het onderzoek van de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig geacht en vastgesteld dat niet is gebleken dat de rapporten van de verzekeringsartsen inconsistenties bevatten of dat deze rapporten niet concludent zijn. Appellant heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de beoordeling door de verzekeringsartsen onjuist is geweest. De rechtbank heeft in dit verband aandacht besteed aan de beschikbare informatie van appellants behandelend artsen neuroloog B.F.L. van Nuenen, revalidatiearts P.J.C.M. van Leeuwen en anesthesioloog J.G.M. Koster, het rapport van de door appellant ingeschakelde verzekeringsarts H.M.Th. Offermans en de nadere toelichting daarop en de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat appellant, uitgaande van de voor hem vastgestelde beperkingen, in staat moet worden geacht de voor hem geselecteerde functies te vervullen. De aan deze functies verbonden belastingen blijven binnen de voor appellant geldende belastbaarheid. De arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben de zogeheten signaleringen van een afdoende toelichting voorzien. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant per 14 juli 2014 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de verzekeringsartsen de klachten en beperkingen van appellant hebben onderschat en de belastbaarheid onjuist in kaart hebben gebracht. In dit kader heeft appellant gesteld dat het Uwv aan zowel de informatie van de specialisten als aan de rapporten van de door hem ingeschakelde verzekeringsarts Offermans onvoldoende waarde heeft toegekend. Gezien de plausibiliteit van de klachten en beperkingen, ondersteund door de bevindingen van specialisten en interpretatie van verzekeringsarts Offermans, dienen alsnog meer beperkingen te worden vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Dat de klachten en beperkingen lastig zijn terug te voeren op een objectief vast te stellen oorzaak maakt niet dat de ernst van de klachten niet vertaald moet worden in de FML. Als gevolg van het feit dat de belastbaarheid onjuist in kaart is gebracht, is appellant niet in staat de geduide functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank wordt het onderzoek door de artsen van het Uwv als zorgvuldig aangemerkt en worden de door de verzekeringsartsen op basis van hun onderzoek getrokken conclusies onderschreven. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
4.1.1.
De verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht, appellant gezien op het spreekuur en een lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op het spreekuur gezien en de beschikbare informatie van de behandelend sector bij zijn oordeel betrokken.
4.1.2.
De verzekeringsarts heeft appellant in verband met nekklachten licht beperkt geacht ten aanzien van frequent reiken tijdens het werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om appellant in verband met de hypertonie van zijn nekspieren meer beperkt te achten dan de verzekeringsarts heeft gedaan en heeft de FML in verband hiermee gewijzigd in die zin dat hij appellant ten aanzien van het aspect ‘hoofdbewegingen maken’ beperkt heeft geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op inzichtelijke wijze uiteengezet waarom hij geen aanleiding heeft gezien om appellant in verband met zijn nekklachten nog meer beperkt te achten, waarbij hij erop heeft gewezen dat de specialisten de nekklachten voor een gedeelte toeschrijven aan deconditionering, een fenomeen waarbij door steeds minder te bewegen de klachten alleen maar toenemen. Hij heeft in dit verband benadrukt dat appellant zijn hoofd wel kan bewegen en dat door bewegen geen schade ontstaat van welk weefsel in de nek dan ook. Over de door appellant gestelde cognitieve klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat daarvoor geen oorzaak is aan te wijzen; een ter controle uitgevoerde MRI van de hersenen heeft geen afwijking aan het licht gebracht. Met de duizeligheidsklachten is door de verzekeringsartsen van het Uwv rekening gehouden door het aannemen van beperkingen voor het werken op hoogte en beroepsmatig chaufferen.
4.1.3.
De door appellant ingeschakelde verzekeringsarts Offermans heeft appellant niet gezien. Hij heeft zich bij het opstellen van zijn rapport van 4 september 2014 en zijn nadere toelichting van 23 februari 2015 gebaseerd op de bevindingen van de behandelend artsen Van Leeuwen, Van Nuenen en Koster.
4.1.4.
De verzekeringsartsen van het Uwv hebben zich gebaseerd op dezelfde informatie van de behandelend sector, maar deze gekoppeld aan hun eigen waarnemingen bij onderzoek van appellant. Gelet hierop en in aanmerking genomen de inzichtelijke wijze waarop met name de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door hem aangenomen belastbaarheid heeft onderbouwd bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de aldus vastgestelde belastbaarheid.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant, zoals vastgelegd in de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangepaste FML, wordt geen grond gezien voor het oordeel dat appellant niet geschikt is de werkzaamheden in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten. In de arbeidskundige rapporten en de daarbij behorende stukken is toereikend gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht voor appellant passend zijn.
4.3.
Gelet op 4.1 tot en met 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaan geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2017.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) G.J. van Gendt

HD