ECLI:NL:CRVB:2017:2666

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 augustus 2017
Publicatiedatum
2 augustus 2017
Zaaknummer
16/3684 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en verlaging van indicaties voor zorgfuncties op basis van medische adviezen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarbij de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het CIZ ongegrond heeft verklaard. Appellante, geboren in 1959, heeft chronische pijnklachten als gevolg van artrose en osteopenie en ontving een indicatie voor begeleiding individueel (BI) en persoonlijke verzorging (PV) van het CIZ. Na een verzoek om uitbreiding van de indicatie, heeft het CIZ de indicatie voor BI beëindigd en de indicatie voor PV verlaagd. Appellante is het niet eens met deze besluiten en stelt dat haar zorgbehoefte is onderschat. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, evenals de medische adviezen die aan de besluiten ten grondslag lagen. De Raad concludeert dat de medische adviezen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat appellante niet voldoende onderbouwing heeft geleverd voor haar stellingen. Het hoger beroep wordt afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

16/3684 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 april 2016, 15/1903 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

Datum uitspraak: 2 augustus 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2017. Namens appellante is
mr. Kaya verschenen. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Kersjes-van Bussel.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1959, is bekend met chronische pijnklachten als gevolg van artrose en osteopenie. In verband hiermee heeft CIZ op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aan appellante voor de periode van 22 augustus 2013 tot en met 21 augustus 2028 een indicatie verleend voor de functies begeleiding individueel (BI), klasse 1, en persoonlijke verzorging (PV), klasse 2.
1.2.
Op 18 maart 2014 heeft appellante vanwege een toename van haar beperkingen verzocht om een uitbreiding van deze indicatie.
1.3.
Bij besluit van 23 april 2014 heeft CIZ de indicatie voor BI met inachtneming van een overgangstermijn per 3 juni 2014 beëindigd. De indicatie voor PV is met inachtneming van een overgangstermijn per 3 juni 2014 verlaagd naar klasse 1 en heeft een looptijd tot 23 oktober 2014. Aan dit besluit heeft CIZ een advies van medisch adviseur P. Barelds-Pel van 23 april 2014 ten grondslag gelegd.
1.4.
Bij besluit van 25 februari 2015 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 april 2014, onder verwijzing naar een advies van medisch adviseur
L. Cornelissen-Houben van 16 januari 2015, aangevuld op 20 januari 2015, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de medische adviezen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen of onvolledig zijn. Appellante heeft geen objectieve medische gegevens overgelegd die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van de beschikbare medische informatie en de door CIZ getrokken conclusies.
3. Appellante heeft in hoger beroep, kort samengevat, aangevoerd dat CIZ haar beperkingen en haar zorgbehoefte heeft onderschat en dat haar een (hogere) indicatie toekomt voor de zorgfuncties BI en PV. Volgens appellante is zij door beperkingen in de oriëntatie en het bewegen en verplaatsen niet in staat zonder begeleiding te wandelen. Het risico bestaat dat zij verdwaalt of valt en dit maakt permanent toezicht noodzakelijk. Voor wat betreft de persoonlijke verzorging geldt dat appellante tijdens het douchen niet alle handelingen zelfstandig kan uitvoeren, oververmoeid raakt en dat het risico op vallen bestaat. Appellante heeft geen volledige overname maar wel ondersteuning nodig bij het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
CIZ stelt zich gelet op het bestreden besluit en de daarop ter zitting verstrekte toelichting op het standpunt dat appellante geen recht heeft op een indicatie voor de functie BI, primair omdat zij geen matige of zware beperkingen heeft als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (BzA). Ten aanzien van de functie PV stelt CIZ zich op het standpunt dat appellante haar persoonlijke verzorging, eventueel met gebruik van hulpmiddelen, zelf kan verrichten en dat het verstrekken van een verdergaande indicatie voor PV anti-revaliderend zal werken vanwege het belang van bewegen bij haar aandoeningen.
4.2.
CIZ heeft zich hierbij gebaseerd op de medische adviezen van 23 april 2014 en 16 januari 2015, aangevuld op 20 januari 2015. In het advies van 23 april 2014 heeft Barelds-Pel, na dossieronderzoek, geconcludeerd dat bij appellante sprake is van chronische pijnklachten zonder verlammingsverschijnselen. Volgens Barelds-Pel worden de beperkingen van appellante in de sociale redzaamheid verklaard vanuit een gebrek aan scholing en zal de morfine geen vergeetachtigheid meer geven. Geadviseerd wordt appellante voor een periode van zes maanden een indicatie voor de functie PV te geven, bestaande uit hulp bij douchen gedurende drie dagen per week. In die tijd heeft appellante de gelegenheid haar zelfredzaamheid te bevorderen. In het medisch advies van 16 januari 2015, aangevuld op
20 januari 2015, dat tot stand is gekomen na dossieronderzoek en na informatie te hebben verkregen van huisarts J.M. Koppejan en anesthesioloog en pijnspecialist B.J. van Praagh, heeft Cornelissen-Houben geconcludeerd dat er geen geobjectiveerde cognitieve beperkingen zijn. Verder leidt de psychische problematiek van appellante niet tot matige of ernstige geobjectiveerde beperkingen. Bij de aandoeningen van appellante vormt dagelijks bewegen, binnen de mogelijkheden en gedoseerd, een onderdeel van de behandeling. Het doel hiervan is de spieren te onderhouden, spierconditie opbouwen en onderhouden, die het beendergestel ondersteunen. Hierdoor verminderen de pijnklachten. Tevens wordt botaanmaak en botherstel gestimuleerd door bewegen. Het zelfstandig uitvoeren van de ADL maakt hier onderdeel van uit. Cornelissen-Houben wijst er op dat ook Van Praagh in zijn brief van 15 januari 2015 het belang van gedoseerd bewegen onderschrijft. Van Praagh adviseert daarin functioneel bewegen, zonder (zware) belasting onder begeleiding van een revalidatiearts, fysiotherapeut of ergotherapeut. Cornelissen-Houben ziet in de beschikbare gegevens geen reden het eerdere medisch advies van 23 april 2014 te wijzigen.
4.3.
Uit wat appellante heeft aangevoerd volgt niet dat de medische adviezen niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, niet concludent zijn of anderszins onjuist zijn, dan wel dat CIZ op basis van deze adviezen niet tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Appellante heeft haar beroepsgrond dat zij begeleiding in de vorm van permanent toezicht nodig heeft, omdat zij verdwaalt en het risico loopt te vallen niet met (medische) stukken onderbouwd. Ook haar beroepsgrond dat zij ondersteuning nodig heeft bij haar ADL en dat zij niet in staat is zelfstandig te douchen mist (medische) onderbouwing. Dat appellante pijnklachten heeft is evident, maar leidt niet tot een ander oordeel.
4.4.
Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en L.M. Tobé en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2017.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) R.H. Budde
IvR