ECLI:NL:CRVB:2017:2656
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die als schoonmaker werkte, meldde zich ziek met rugklachten en vermoeidheid. Het Uwv stelde vast dat hij recht had op een WGA-vervolguitkering, maar na een melding van verslechtering van zijn gezondheid, werd deze uitkering ongewijzigd voortgezet. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat de beperkingen van appellant correct waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat de rapporten van het Uwv inconsistenties bevatten en dat zijn medische beperkingen onvoldoende waren meegenomen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen aan de eisen voldeed en dat de geduide functies medisch passend waren voor appellant. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de eerdere beslissing te herzien en dat het hoger beroep niet slaagde.