ECLI:NL:CRVB:2017:2656

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
15/4178 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die als schoonmaker werkte, meldde zich ziek met rugklachten en vermoeidheid. Het Uwv stelde vast dat hij recht had op een WGA-vervolguitkering, maar na een melding van verslechtering van zijn gezondheid, werd deze uitkering ongewijzigd voortgezet. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat de beperkingen van appellant correct waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat de rapporten van het Uwv inconsistenties bevatten en dat zijn medische beperkingen onvoldoende waren meegenomen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen aan de eisen voldeed en dat de geduide functies medisch passend waren voor appellant. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de eerdere beslissing te herzien en dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

15/4178 WIA
Datum uitspraak: 26 juli 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 april 2015, 14/6977 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W.F. Menick, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2016 en 3 mei 2017.
Namens appellant is verschenen mr. Menick. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als schoonmaker voor 45,44 uur per week. Hij was werkloos toen hij zich op 1 september 2009 ziek meldde met rugklachten en vermoeidheidsklachten.
1.2.
Bij besluit van 18 september 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 28 december 2013 recht heeft op een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 62,77%. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel ingesteld.
1.3.
Appellant heeft bij formulier ‘Wijzigingen doorgeven’, gedagtekend 22 december 2013, gemeld dat zijn gezondheid is verslechterd. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 19 mei 2014 vastgesteld dat de
WGA-vervolguitkering ongewijzigd wordt voortgezet.
1.4.
Het Uwv heeft bij besluit van 10 oktober 2014 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 mei 2014 ongegrond verklaard. Het bestreden besluit is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig rapport, een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 augustus 2014 en een rapport van 8 oktober 2014 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Die laatste heeft de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 december 2013 vastgesteld op 61,57%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Daartoe heeft zij overwogen dat de verzekeringsarts dossierstudie heeft verricht, appellant op het spreekuur heeft gezien, appellant psychisch heeft onderzocht en informatie van de behandelend sector bij de beoordeling heeft betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van dossierstudie, het verhandelde ter hoorzitting en informatie van de behandelend sector de door de verzekeringsarts opgestelde FML op 14 augustus 2014 aangepast op onderdeel 1.9.9, in verband met het medicijngebruik, en onderdelen 2.2.1 en 2.7.1, in verband met de doofheid aan het rechteroor. De verzekeringsgeneeskundige rapporten van het Uwv bevatten geen inconsistenties en de verzekeringsartsen hebben hun onderzoeksbevindingen inzichtelijk weergegeven en voldoende gemotiveerd. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in voldoende mate heeft toegelicht dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij volledig arbeidsongeschikt is dan wel dat hij ieder geval 80-100% arbeidsongeschikt is. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de rapporten van het Uwv niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, dat zij inconsistenties bevatten en dat de onderzoeksbevindingen niet inzichtelijk zijn weergegeven. In de FML is onvoldoende rekening gehouden met zijn medische beperkingen als gevolg van oorklachten, psychische klachten, nek- en rugklachten, migraine en duizeligheid. De geduide functies zijn in medisch opzicht niet passend en niet duidelijk is of de geduide functies in deeltijd beschikbaar zijn. Ter zitting heeft appellant over de hoorproblemen nader toegelicht dat in de FML onvoldoende rekening is gehouden met de hoorproblemen in het linkeroor.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van hetgeen hij in beroep naar voren heeft gebracht. Het oordeel van de rechtbank dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar de beperkingen van appellant zorgvuldig is verricht en dat de beperkingen van appellant juist zijn weergegeven in de FML van 14 augustus 2014 wordt onderschreven, evenals de daaraan ten grondslag liggende overwegingen, zoals hiervoor onder 2 samengevat. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. De beschikbare gegevens en hetgeen appellant heeft aangevoerd bevatten geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet voldoet aan de voorgeschreven eisen als bedoeld in artikel 4 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Zo volgt uit de verzekeringsgeneeskundige rapporten van
11 april 2014, 14 augustus 2014, 5 december 2014, 23 februari 2015, 5 maart 2015 en
24 augustus 2015 dat de verzekeringsartsen uitgebreid en zorgvuldig onderzoek hebben verricht, waaronder eigen medisch onderzoek, en dat zij kennis hebben genomen van de over appellant beschikbare medische informatie, waaronder, anders dan appellant stelt, informatie over het medicijngebruik van appellant. Op grond daarvan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten, gelezen in onderlinge samenhang, overtuigend en inzichtelijk gemotiveerd welke beperkingen voor het verrichten van arbeid voortvloeien uit appellants oorklachten, psychische klachten, nek- en rugklachten, migraine en duizeligheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 5 maart 2015, onder verwijzing naar eerdere verzekeringsgeneeskundige rapporten, kenbaar rekening gehouden met de gehoorvermindering in het linkeroor en geconcludeerd dat dit geen consequenties heeft voor de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 14 augustus 2014 over de in de FML vastgestelde urenbeperking nog overwogen dat daarmee al heel ruime beperkingen zijn vastgesteld, omdat de psychische klachten daarvoor geen indicatie geven. Door de urenbeperking wordt tegemoetgekomen aan de slaapklachten en zal appellant niet snel fysiek overbelast worden. Appellant heeft in hoger beroep medische informatie overgelegd van de huisarts en over zijn medicijngebruik. Met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 april 2017 en 2 mei 2017 heeft het Uwv onderbouwd dat die informatie niet leidt tot herziening van het ingenomen standpunt, omdat zij deels niet ziet op de datum in geding en omdat het medicijngebruik van appellant is meegewogen in de verzekeringsgeneeskundige rapporten.
4.2.
Uitgaande van de FML van 14 augustus 2014 wordt het oordeel van de rechtbank dat de geduide functies in medisch opzicht passend zijn voor appellant onderschreven, evenals de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Daaraan wordt toegevoegd dat uit de Arbeidsmogelijkhedenlijst AO-criterium Wet WIA van 7 oktober 2014 volgt dat de geduide functies in deeltijd beschikbaar zijn. In hoger beroep heeft appellant niet nader onderbouwd dat dit niet het geval is, zodat er geen aanleiding is het oordeel van de rechtbank voor onjuist te houden.
4.3.
Uit wat in 4.1 en 4.2 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2017.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) B. Dogan
IvR