ECLI:NL:CRVB:2017:2635

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juli 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
16/179 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellante, die zich ziek had gemeld wegens lichamelijke klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante op de datum van de aanvraag minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en had haar aanvraag afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar beoordeling de zorgvuldigheid van het medische onderzoek en de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante geen medische gegevens had overgelegd die de juistheid van de FML in twijfel trokken. De Raad volgde de conclusies van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, die hadden vastgesteld dat de geselecteerde functies voor appellante medisch geschikt waren, ondanks haar klachten. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd kon worden.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om relevante medische gegevens te overleggen die hun claims kunnen onderbouwen. De Raad heeft ook aangegeven dat de psychische en lichamelijke klachten van appellante niet voldoende waren om een urenbeperking te rechtvaardigen, en dat de geselecteerde functies binnen haar belastbaarheid lagen. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep was om de eerdere uitspraak van de rechtbank te bevestigen, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

16/179 WIA
Datum uitspraak: 21 juli 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 december 2015, 15/2366 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Als partij heeft tevens aan het geding deelgenomen [naam werkgever] , gevestigd te [vestigingsplaats] (werkgever).
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Hoogendonk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 3 januari 2017 heeft mr. Hoogendonk zich teruggetrokken als gemachtigde van appellante.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2017. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael. De werkgever is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als media processing operator in een omvang van 34 uur per week. Op 25 april 2012 heeft zij zich ziek gemeld wegens lichamelijke klachten. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 16 oktober 2014 vastgesteld dat voor appellante, met ingang van 9 oktober 2014 geen recht is ontstaan op een Wet WIA-uitkering, daar zij op laatstgenoemde datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts ten grondslag. Deze verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante wegens haar lichamelijke klachten is aangewezen op rugsparende arbeid overeenkomstig de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
29 september 2014. Een arbeidsdeskundige heeft het verlies aan verdiencapaciteit op basis van loon in aangepast werk dat appellante per einde wachttijd verricht, vastgesteld op nihil.
1.2.
Bij besluit van 5 maart 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 16 oktober 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten ten grondslag. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van zijn bevindingen op de hoorzitting, dossieronderzoek en overlegde medische gegevens van de huisarts van appellante geconcludeerd dat de FML op twee items aanscherping behoeft. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat het aangepaste door appellante verrichte werk, niet passend is. Vervolgens heeft hij met de aangepaste FML van 9 februari 2015 voor appellante functies geselecteerd op basis waarvan zij onverminderd minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft zich met de medische grondslag van het bestreden besluit kunnen verenigen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medische onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Vervolgens heeft de rechtbank de conclusies van de verzekeringsartsen onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gereageerd op alle gronden en de informatie uit de behandelend sector betrokken en gewogen. In bezwaar is de FML nog nader aangescherpt. Indien de beperkingen zoals neergelegd in de FML in acht worden genomen, is een urenbeperking niet geïndiceerd. Voor het aannemen van meer beperkingen ontbreekt een medische onderbouwing. Tot slot is de rechtbank er voldoende van overtuigd dat de voor appellante geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies, met name de functie van productiemedewerker industrie met SBC-code 111180, de belastbaarheid van appellante niet overschrijden.
3. In hoger beroep heeft appellante de aangevallen uitspraak bestreden. Zij heeft aangevoerd dat de door de verzekeringsartsen aangenomen beperkingen geen recht doen aan haar lichamelijke en haar psychische klachten. De extra beperkingen die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld komen onvoldoende tegemoet aan haar klachten. Ten onrechte heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat voor het aannemen van een urenbeperking geen noodzaak bestaat als rekening wordt gehouden met de beperkingen in de FML. Volgens appellante is het totaal aantal te werken uren teveel voor haar. Ter zitting heeft zij meegedeeld dat met een urenbeperking van 4 uur per dag, zij functies zou kunnen verrichten. Voltijdse functies zijn niet haalbaar voor haar. De voor appellante geselecteerde functies overschrijden haar lichamelijke en psychische belastbaarheid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit wordt geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank heeft gegeven. Er is een zorgvuldig onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, anamnese afgenomen, dagverhaal uitgevraagd en appellante lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante op de hoorzitting gesproken en gezien waarna hij dossierstudie heeft verricht en de medische informatie verkregen in bezwaar heeft betrokken en gewogen.
4.2.
Evenzeer wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is bij onderzoek uitdrukkelijk ingegaan op de lichamelijke klachten. Bij dat onderzoek heeft deze arts gemotiveerd dat er aanleiding is om de FML enigszins aan te scherpen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er wegens de pijnklachten van appellante geen urenbeperking noodzakelijk als rekening wordt gehouden met de in de FML van
9 februari 2015 vastgelegde beperkingen. Appellante heeft noch bij de rechtbank noch in hoger beroep medische gegevens overgelegd op grond waarvan aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de FML ten tijde hier in geding. Dat appellante pijn heeft en gezien haar leeftijd moeilijk een baan vindt, betekent niet dat de beperkingen niet juist zijn vastgesteld.
4.3.
Ten slotte wordt ook het oordeel van de rechtbank onderschreven dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de medische geschiktheid van de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd voor appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 9 en 17 februari 2015, 4 maart 2015 en 11 november 2015 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellante met inachtneming van haar beperkingen deze functies kan vervullen.
4.4.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2017.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

UM