ECLI:NL:CRVB:2017:2631

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 augustus 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
15-7257 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering AIO-aanvulling op basis van onroerend goed in Turkije

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag met betrekking tot de intrekking en terugvordering van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van appellanten. Appellanten ontvingen van 13 juni 1994 tot en met 31 december 2010 bijstand van het college, en vanaf 1 januari 2011 een AIO-aanvulling van de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De Svb ontving op 29 oktober 2013 een anonieme melding dat appellant onroerend goed in Turkije bezat, wat leidde tot een onderzoek naar de vermogenssituatie van appellanten. Dit onderzoek concludeerde dat appellant belastingaangiftes had ingediend voor meerdere onroerende zaken in Turkije, wat resulteerde in de intrekking van de AIO-aanvulling en een terugvordering van € 20.769,-.

Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft ook onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstand en concludeerde dat appellanten over vermogen beschikten dat boven de vrij te laten grens lag, wat leidde tot een terugvordering van € 174.155,81. De rechtbank heeft de beroepen tegen deze besluiten ongegrond verklaard. In hoger beroep is de vraag aan de orde of appellanten redelijkerwijs over hun vermogen kunnen beschikken, gezien de omstandigheden rondom de onroerende zaken. De Raad oordeelt dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet over het onroerend goed konden beschikken, en bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank.

Uitspraak

15.7257 WWB, 15/7261 WWB, 15/7262 WWB

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 19 oktober 2015, 15/3638 en 15/3641 (aangevallen uitspraak 1) en 15/3642 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank (Svb)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 1 augustus 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. R. Küҫükünal, advocaat, hoger beroepen ingesteld en nadere stukken ingediend.
De Svb en het college hebben verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft gevoegd plaatsgehad op 9 mei 2017. Namens appellanten is mr. Küҫükünal verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.J.A. Erkens. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Darwish.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten hebben in de periode van 13 juni 1994 tot en met 31 december 2010 van het college bijstand ontvangen, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand, naar de norm voor gehuwden. Vanaf 1 januari 2011 ontvingen appellanten, in aanvulling op het pensioen ingevolge de Algemene ouderdomswet van appellant, een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van de Svb.
1.2.
De Svb heeft op 29 oktober 2013 een anonieme melding ontvangen dat appellant in Turkije onroerend goed bezit, bestaande uit een appartementencomplex en bouwgrond. Naar aanleiding van die melding heeft de Svb door het Bureau Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade in Ankara onderzoek laten verrichten naar de vermogenssituatie van appellanten in Turkije. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapportage vermogensonderzoek Turkije van 15 april 2014. In die rapportage staat als conclusie weergegeven dat appellant belastingaangiftes heeft ingediend voor negen appartementen en voor drie werkplaatsen in een appartementencomplex in de deelgemeente [naam deelgemeente] van de stad [naam stad] . Volgens de belastingaangiftes heeft appellant sinds 31 december 1989 het volledig bezit van die onroerende zaken. Een lokale makelaar heeft het appartementencomplex en het perceel grond waarop het complex staat getaxeerd op een bedrag van in totaal € 1.255.000,-.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor de Svb aanleiding geweest om bij besluit van 23 mei 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 april 2015 (bestreden besluit 1), de
AIO-aanvulling van appellanten vanaf 1 januari 2011 in te trekken en de over de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 april 2014 ten onrechte uitbetaalde AIO-aanvulling tot een bedrag van € 20.769,- van appellanten terug te vorderen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellanten beschikken over vermogen boven het voor hen geldende vrij te laten vermogen.
1.4.
De Svb heeft het college bij brief van 16 mei 2014 op hoogte gebracht van het feit dat appellant vermogen heeft in Turkije. Naar aanleiding daarvan heeft de sociale recherche van de gemeente Den Haag een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. De bevindingen van het onderzoek van de sociale recherche zijn neergelegd in het rapport van bevindingen van 2 oktober 2014.
1.5.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 16 oktober 2014, zoals gewijzigd bij besluit 28 november 2014 (besluit 1), de bijstand van appellanten over de periode van 1 juli 1997 tot en met 31 december 2010 in te trekken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 174.155,81 netto van appellanten terug te vorderen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellanten de beschikking hadden over vermogen waarvan zij geen melding hebben gemaakt. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld
.
1.6.
Bij besluit van 19 januari 2015 (besluit 2) heeft het college de terugvordering verhoogd met een bedrag van € 31.753,63 in verband met afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.
1.7.
Bij besluit van 20 april 2015 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar tegen besluit 1 gegrond verklaard, het netto terugvorderingsbedrag vastgesteld op € 174.125,80 en het bezwaar tegen besluit 2 ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 2 heeft het college ten grondslag gelegd dat appellanten in de periode in geding geen recht op bijstand hadden omdat zij over een vermogen beschikten boven het voor hen geldende vrij te laten vermogen.
2. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Aan beide uitspraken ligt verkort weergegeven ten grondslag dat appellant de volledige eigendom heeft over de grond waarop het appartementencomplex is gevestigd. De rechtbank heeft de waarde daarvan, op grond van het door appellanten in beroep overgelegde taxatierapport van Makro taxatie onroerend goed BV, vastgesteld op € 345.656,-. Appellanten beschikten alleen daarmee al, zowel in het kader van de bijstand als in het kader van de AIO-aanvulling, over een vermogen dat de voor hen geldende vermogensgrens ruimschoots overschreed, zodat appellanten geen recht hadden op bijstand, onderscheidenlijk een AIO-aanvulling.
3. Appellanten hebben zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep is, gelet op het verhandelde ter zitting, niet langer in geschil dat appellant sinds 1989 eigenaar is van de grond waarop het in 1.3 bedoelde appartementencomplex is gebouwd. Ook is niet in geschil dat die grond een waarde vertegenwoordigt van € 345.656,-.
4.2.
In hoger beroep is alleen nog aan de orde de door appellanten opgeworpen vraag of zij redelijkerwijs wel over het hun toebehorende vermogen kunnen beschikken, gelet op de omstandigheid dat de appartementen gebouwd zijn in strijd met gemeentelijke projectvoorschriften en ten aanzien van het gebouw een sloopbesluit is genomen. Het college en de Svb hadden volgens appellanten, gelet op de omstandigheden van het geval, aanleiding moeten zien nader onderzoek te verrichten.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben. Uitgangspunt is daarom dat appellant als eigenaar van de grond over die grond kan beschikken. Als appellanten aanvoeren dat zij, ondanks het feit dat appellant eigenaar is van de grond, toch niet over dat vermogensbestanddeel kunnen beschikken, ligt het op hun weg dat aannemelijk te maken. De door appellanten opgeworpen vraag of dat gezien de door hen aangevoerde omstandigheden mogelijk is, vormt geen aanleiding om die bewijslast bij het college of de Svb te leggen. Ook maken appellanten daarmee niet aannemelijk dat zij niet over de grond konden beschikken.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat de hoger beroepen niet slagen. De aangevallen uitspraken zullen daarom worden bevestigd, aangevallen uitspraak 1 voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt aangevallen uitspraak 1 voor zover aangevochten;
- bevestigt aangevallen uitspraak 2.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut als voorzitter en P.W. van Straalen en
J.H.M. van de Ven als leden, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2017.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) L.V. van Donk

HD